Home cantates varia biografie

 

BWV 153: Schau lieber Gott, wie meine Feind…

Cantate voor de 1e zondag na nieuwjaar.

toelichting tijdens het Utopia-festival (Antwerpen 24 juni 2017 - St-Paulus kerk). -- Lutherjaar

Evocatie van de muziekpraktijk in Leipzig (1723-1724)

In 1723 was Bach 38 jaar. Hij had al een glanzende carrière achter de rug. Organist, Hofmusicus, klavecinist, concertmeester. Tot nu gewerkt in besloten kring, en vooral veel concerten gegeven, met collega-musici. Professionals als hij. Wereldlijk. Tijd voor een nieuwe uitdaging. Gesolliciteerd op de vacature in Leipzig: stedelijk muziekdirecteur en cantor van de Thomasschool. Iets geheel anders. Publiek. Leipzig – zo had hij bedacht – moest top of the notch worden zeker qua kerkmuziek. 

Hij was meteen begonnen de hele kerkmuziek eens goed op poten te zetten. Elke zondag een cantate, beurtelings uitgevoerd in de Thomaskerk en de Nikolai. Z’n ‘jongens’ (d.w.z. het koor van de Thomasschool) hadden in de zomer en het najaar een hele serie nieuwe composities ten gehore gebracht, elke zondag weer een verrassing. Bach aan het orgel, of als vioolsolist, had het in goede banen geleid, soms met handen en voeten, maar toch. Voor de zangsolo’s deed hij ook een beroep op z’n jongens: Bas, tenor en altus voor de adolescenten, de sopraan voor de knapen. Heel vaak zette hij ook instrumentaal de grote middelen in. Naast de strijkers, diverse hobo’s fluiten, en af en toe ook koperblazers of een combinatie: net zo virtuoos als de zangers. Hij kon hiervoor beroep doen op de stadsmusici, een groep van een 9-tal personen die fulltime in dienst waren van het stadsbestuur, net als hijzelf trouwens.

Hij had het groots opgevat, had risico’s genomen, maar het was gelukt.

Alle 26 zondagen vanaf zondag Trinitatis (juni) had hij een cantate gebracht, soms zelfs tweedelig (voor en na de preek) en als kers op de taart had hij op de Eerste Advent de cantate ‘Nun komm der Heiden Heiland’ uitgevoerd.

Bijna elke cantate had hij geopend met een groots opgezet koorwerk. U kent ze wel, die complexe contrapuntische constructies, waarbij instrumenten en zanggroepen, het beste van zichzelf geven om de kernboodschap van de zondag neer te zetten. Hetzij in de vorm van een bijbelwoord (dan is het openingskoor al vaak een motet op zich) of in de vorm van een koraal, dat dan leidt tot een heel dicht muzikaal weefsel, dat elke keer openbloeit als de koraalmelodie wordt geciteerd. Ambitieus als hij was, had hij zich voorgenomen, Bach, om met Kerst weer eens goed uit te pakken. Hij had tijd genoeg, vond hij, om het voor te bereiden. Advent was een tempus clausum in Leipzig, d.w.z. dat er geen kerkmuziek werd gemaakt. Dus na de eerste advent, 28 november, had hij maar liefst 4 weken de tijd om zich voor te bereiden.Hij had voor elke viering tussen Kerst en Epifanie (Driekoningen) iets nieuws in petto. Het zou een muziekfestival worden zonder weerga, 10 dagen lang. Utopisch bijna.

En hij was eigenwijs: Wat je zelf doet, doe je beter. Dus had hij ook voor deze vieringen allemaal eigen muzikaal materiaal voorzien, nieuw dus voor de muzikanten.

-         Voor de 1e kerstdag had hij een groots opgezette cantate geschreven en een Sanctus. ‘s morgen voerde hij het uit in de Thomaskerk, s middags in de Nikolai. En daar deed hij er dan nog een nieuw Magnificat bovenop.

-         De dag erna, 2e kerstdag stond er weer een grootse cantate op het programma, spiksplinternieuw, nu s’morgens in de Nikolai, en ‘s middags in de Thomas.

-         Op de 3e kerstdag…: een derde cantate. Met een volledig blazersensemble en een schitterende hobosolo… Deze keer mocht hij volstaan met één uitvoering in de Thomaskerk.

Ook in Leipzig kende het kerkbezoek grenzen.

En dan was het – zo had hij bedacht – even diep ademhalen en dan vollen bak vooruit naar het feest van Oud- en Nieuw. Hijzelf had er zin in. Hij bruiste van energie. Hij had weer een prachtige cantate klaar, met ene schitterende koorpartij Singet den Herrn ein neues Lied. Nieuwjaarsdag was een kerkelijke feestdag, dus ze moesten er weer staan, ‘s morgens in de Nikolai, smiddag in de Thomas. En dan zou je denken, dan is het voorbij. Hèhè, eindelijk rust. 2 januari om bij te komen. De boog kan niet altijd gespannen zijn.

Maar neen hoor: 2 januari viel in 1724 op een zondag, en dus was het weer prijs. En moest er opnieuw gemusiceerd worden… Dus op nieuwjaarsdag ’s avonds opnieuw op het appèl en repeteren en de volgende ochtend vroeg (de mis begon om 7u en duurde tot ong. 10u!) er weer staan en ervoor gaan.

Bach had inmiddels wel begrepen dat er grenzen zijn, aan wat een mens aankan, zeker een jonge mens. Hij had de vermoeidheid gezien, de wallen onder de ogen en de verzwakte stemmen. Hij besluit zijn ‘jongens’ te ontzien. En legt een – voor zijn doen – eenvoudig werk op tafel.

BWV 153: De cantate die u nu te horen krijgt.

Geen groots openingskoor, geen soloinstrumenten. [Ik denk dat de instrumentisten nog aan het uitblazen waren van de nieuwjaarsfestivals]: Gewoon een paar koralen, wat recitatieven en 2 aria’s en een arioso. De sopraan wordt ontzien. Die hoeft deze keer niet op te draven. En het moet ook niet zolang duren… In contrast met de hoeveelheid tekst die u in uw boekje ziet staan… dit is een korte cantate, en qua opzet a-typisch voor Bach. Ze begint wel met een koraal, maar niet getoonzet als een contrapuntische koorstuk, maar gewoon vierstemmig. Dat konden de Thomaner met de ogen dicht. 

Het thema is duidelijk: het gaat over de moeizame strijd die het leven soms is… Geen feeststemming dus zo vlak na Kerst… Dat komt door de evangelielezing van die zondag, waarop de cantate aansluit: het verhaal van de vlucht van Jozef en Maria naar Egypte, omdat Herodes zo gehecht is aan de macht, dat hij gewoon iedereen vermoordt die die macht zou kunnen bedreigen, zelfs als het zuigelingen zijn. U kent het verhaal vast wel: de kindermoord te Bethlehem.

Ook wat dit betreft is er – jammer genoeg – niets nieuws onder de zon. De tekst van de cantate verwijst er expliciet naar in het recitatief van de bas (nr. 8).

Wat zet je daar tegenover? Zo vraagt de cantate zich af.

Het tegenwicht wordt geboden in de arioso (eigenlijk een aria, nr. 3). Daar citeert de bas een bijbeltekst, een Godswoord uit de profetie van Jesaja: Vrees niet, ik ben met u… Ik wijk niet, ik ben uw God. Ik sterk u, ook help ik u…’ Een ‘krachtspreuk’ zo noemde men dit toen. Geliefde bijbelteksten, die de mensen een ‘hart onder de riem’ steken, waarmee ze verder kunnen. En dat bewijst dan de rest van de cantate. Bijna overmoedig klinkt de tweede aria (nr. 6 – tenor). Uitdagend. Kom maar op, met de tegenstand, sla maar toe.. Wat er ook gebeurt, met God aan mijn zij, kan ik alles aan. En dan kan het feest beginnen. In de vorm van een menuet bezingt de alt (nr. 8) hoe hij straks vanuit de hemel gelukzalig zal terugkijken op al dat lijden. Het geheel wordt afgerond met een samenvattende toepassing, verwoord in het slotkoraal: Drie prachtige versetten van een wonderschoon lied, door Bach – voor de variatie – getoonzet in een maat van drie: In den hemel is een dans.

 

Home cantates varia biografie


Dick Wursten (dick@wursten.be)