Home cantates varia biografie

 

BWV 131, Aus der Tiefen

Een prachtige cantate van de jonge Bach, uit Mühlhausen. Het is een 'geestelijk concert', zoals in de Lutherse eredienst gebruikelijk was voor de Italianiserende 'cantate' opgeld begon te doen. Een doorlopende tekst (i.c. Psalm 130) waarop de componist zijn muzikale inventiviteit loslaat. Instrumentale stukken, koorfragmenten, solo's en - waarom niet - een koraal in cantus firmus er dwars doorheen vlechten. U hoort het hier allemaal en - als u de muziek kent van Bach's ooms en verdere familie en zijn voorbeelden en collega's dan zal het u allemaal zeer vertrouwd voorkomen. Ik hoor Buxtehude. De vorm is dus behoorlijk vloeiend, een klare indeling is niet te maken. Bij de koorgedeelten valt op dat hier motet-achtige motieven (nauwelijks thema's te noemen) dominant zijn. Ze lijken nog het meest op de orgelstukken die we als 'preludium en fuga' kennen, zeker het laatste koor.

De aanleiding van de cantate is een verzoek van Ds. Eilmar met wie Bach klaarblijkelijk bevriend was (gezien één van Bach's kinderen het peterschap van deze predikant verkrijgt). Nochtans niet Bachs werkgever. Over het algemeen verbindt men deze cantate met de grote brand van Mühlhausen (30 mei 1707), maar daar is geen enkel bewijs voor. Dus ik zou dat niet altijd maar weer schrijven, want voor je het weet wordt het verderverteld als 'feit' (zo bijv. Ton Koopman, die zelfs weet dat de kerk van Eilmar was afgebrand... zozo). De psalmtekst is zeer courant in de Lutherse traditie en de twee liedstrofen die erdoorheen gevlochten worden zijn ook 'neutraal'. Dat wil zeggen. De eerste strofe (sopraan tegenover bas) verwoordt a.h.w. het gebed nog eens en zet de 'vergeving' die aangekondigd wordt 'op Naam' (nl. de gekruisigde) en de tweede strofe (alt tegenover tenor) interpreteert het eindeloze ijsberen van de nachtwacht uit psalm 130 als het knagen van het geweten. De verwijzing naar 'David en Manasse' is klassiek in de theologie: dat zijn de twee koningen die gezondigd hebben en die God om vergeving hebben gebeden en die van God een tweede kans hebben gekregen. Ze zijn gered. Ze mochten blijven leven.

Tenslotte: Al die verhalen die u leest over ruzie tussen de beide predikanten in Mühlhausen en dat 'de piëtisten tegen de kerkmuziek' waren enzo, neem die ook maar met een korreltje zout. De grote strijd tussen die beide stromingen is eigenlijk al voorbij in Bach's tijd. Wat wel klopt is dat er bij de piëtistische stroming minder aandacht voor 'kunstmuziek' in de misviering is, maar anti-cultureel en anti-muziek waren ze zeker niet. Een schat aan liederen is uit deze hoek voortgekomen.

muhlhausen

De tekst is gewoon de hele Psalm 130 in de vertaling van Luther natuurlijk. Bach vlecht er twee coupletten van een lied van Bartholomäus Ringwaldt doorheen: Herr Jesu Christ, du hochstes Gut (strofe 2 en 5). Hier hebt u de tekst van De Profundis alvast uit de Nederlandse Lutherbijbel van 1648.  Daaronder het Duitse origineel uit de cantate, incl. ingevlochten koraal, met vertaling. 

1 UYt de diepten roepe ick, HEERE, tot u.

2 Heere, hoort mijne stemme: laet uwe ooren mercken op de stemme mijns smeeckens. 

3 So Ghy wilt, HEERE, de sonden toe-rekenen; Heere, wie sal bestaen?

4 Want by u is de vergevinge, dat men u vreese. 

5 ICk verwachte den HEERE, mijne ziele verwacht, ende ick hope op sijn Woort. 

6 Mijne ziele wacht op den Heere, van d eene morgen-wake tot d andere toe. 

7 Israël hope op den HEERE, want by den HEERE is de genade, ende veel verlossinge by Hem.

8 Ende Hy sal Israël verlossen uyt alle sijne sonden.

 

 

1. Sinfonia und Chor
Aus der Tiefen rufe ich, Herr, zu dir.
Herr, h
öre meine Stimme, laß deine Ohren merken auf die Stimme meines Flehens!

Psalm 130

Uit de diepten roep ik, Heer, tot u.

Heer, hoor mijn stem: laat uwe oren de stem van mijn smeken opmerken

 

2. Arioso B und Choral S
So du willst, Herr, S
ünde zurechnen, Herr, wer wird bestehen?

Denn bei dir ist die Vergebung, daß man dich fürchte.

 

Erbarm dich mein in solcher Last,
Nimm sie aus meinem Herzen,
Die weil du sie geb
üßet hast
Am Holz mit Todesschmerzen,

Auf daß ich nicht mit großem Weh
In meinen S
ünden untergeh,
Noch ewiglich verzage.

Aria en koraal

Zo Gij, Heer, de zonden wilt toerekenen; Heer, wie zal dan bestaan? Want bij u is vergeving, opdat men u vreze (vrezen = ontzag, eerbied hebben voor)

 

Ontferm u Heer, ik kan niet meer

Bevrijd mijn hart van deze last

Gij hebt die aan t kruis geboet

Door het lijden van uw dood,

Opdat ik niet in grote pijn

Onder het gewicht van mijn zonden

Voor eeuwig zal bezwijken.

 

 

3. Chor

Ich harre des Herrn, meine Seele harret, und ich hoffe auf sein Wort. 

Koor

Ik wacht op de Heer, mijn ziel wacht en wacht, en ik hoop op zijn Woord.

 

4. Arie T und Choral A
Meine Seele wartet auf den Herrn von einer Morgenwache bis zu der andern.

Und weil ich denn in meinem Sinn,
Wie ich zuvor geklaget,
Auch ein betr
übter Sünder bin,
Den sein Gewissen naget,
Und wollte gern im Blute Dein
Von S
ünden abgewaschen sein
Wie David und Manasse.

Aria en koraal

Mijn ziel wacht op de Heer, van de ene morgenwake tot de andere.

En omdat ik diep van binnen

- zoals ik in mijn klacht al zei -

een zondaar ben die vol berouw

zijn geweten dagelijks voelt knagen,

zo zou ik graag ook door uw bloed

mijn zonden afgewassen zien

net als ooit eens David en Manasse.

 

 

5. Chor
Israel hoffe auf den Herrn; denn bei dem Herrn ist die Gnade und viel Erl
ösung bei ihm.
Und er wird Israel erl
ösen aus allen seinen Sünden.

Koor

Israël hope op de Heer, want bij de Heer is genade te vinden, en veel verlossing.

Hij zal Israël verlossen uit al zijn zonden.

 

 

 

 

 

Home cantates varia biografie


Dick Wursten (dick@wursten.be)