Homilie bij Bach cantate 'Herr Jesu Christ, du
höchstes Gut' (BWV 113)
evangelielezing: Lukas 18:9-14. De Farizeeër en de Tollenaar
[aparte bestanden: achtergrondinfo/tekst en een verslag van een kerkbezoeker uit 1724 J
Ieder mens heeft de behoefte om aan de goede kant te staan.
De een vindt dat hij aan de goede kant staat door naar de kerk te gaan, of gaat wel niet meer, maar bidt nog wel, hoor…
Of hij doet in elk geval mee aan ‘de warmste week’.
Nog een ander vindt dat allemaal niet nodig, maar vindt van zichzelf wel dat hij fatsoenlijk leeft.
Er zijn kortom 1001 manieren om aan de goede kant te staan – kerkelijk en niet-kerkelijk.
Maar er is één probleem/gevaar:
Al die mensen die aan de goede kant staan hebben namelijk één ding met elkaar gemeen: ze kijken (openlijk of heimelijk) neer op diegenen die naar hun mening niet aan de goede kant staan.
Jezus sprak een gelijkenis met het oog op mensen die zichzelf ‘rechtvaardig’ achtten: die ‘best tevreden waren met zichzelf en hun gedrag’… èn op anderen neerkeken (minachtten, minder-achtten).
Over mensen die ‘erg tevreden zijn over zichzelf, omdat ze zeker zijn dat zì]aan de goede kant staan' (versta: en dus de anderen niet). (Lukas 18:9-14; ‘God, ik dank u dat ik niet ben zoals…’).
Je verheft jezelf… dus… sta je boven anderen. Je oordeelt en veroordeelt.
NB: Niet het goeddoen op zich, maar de attitude is het die Jezus hier aan de kaak wil stellen: de zelfverheffing, het zichzelf op de borst kloppen en het vergelijken met / veroordelen van / de anderen.
Zoals die farizeeër. (NB: pas op dat je niet in de fout valt hem nu ook even ‘te veroordelen’ want dan gedraag je je als een farizeeër)
Hij is een goede mens.
Hij vast… niet eenmaal per week neen tweemaal, en het surplus is voor de zonden van het volk.
Hij geeft tienden niet enkel van het belastbaar inkomen, neen, van al zijn inkomsten. Aftrekposten wìl hij niet eens kennen.
De armen moeten geholpen worden, royaal. Daarop moet je niet beknibbelen.
Wat een nobel mens. Handel en wandel, leer en leven zijn bij hem één.
En het is nog waar ook…
Alleen staat zijn lofrede onder een verkeerd voorteken staat.
Hij gaat er prat op, hij verheft zichzelf…
Zijn gebed begint met: Heer, ik dank u dat ik niet ben zoals de andere mensen...
Hij vindt zich béter dan de andere mensen. Hij staat aan de goede kant, de anderen niet…
Zelfverheffing is de bekoring bij uitstek voor mensen die idealistisch zijn, hard werken, en best goed bezig zijn…
Jezus laakt niet dat goed-doen op zich, ook niet het idealisme, maar de houding de attitude die daarmee gepaard kan gaan: zich toch wel wat beter voelen dan degenen die het niet doen…
In het domein van goed en kwaad (moraal) liggen de dingen niet simpel: zwart wit/ goed fout / … Niet alleen de vos kan de passie preken, ook kan de duivel zich voordoen als een engel des lichts, en een farizeeër bidden als een tollenaar (Kierkegaard).
Het evangelie is hier heel helder: bevrijdend helder: Iedereen komt– als het eropaan komt – wel eens aan de verkeerde kant terecht. Is het niet vandaag, dan morgen. Is het niet op dit terrein dan op de ander. De mens is een corpus mixtum, tendensen in beide richtingen (goed èn kwaad, en dat in een hopeloze mengeling).
Als je al aan de goede kant terecht komt – tenslotte, d.w.z als je de balans van je leven opmaakt – dan is dat niet op grond van je verdienste maar dan is dat genade … Wat heb ik, dat ik niet ontvangen heb..
Het is je gegeven, een geschenk.
Je mag er dankbaar voor zijn, maar je ervoor op de borst kloppen, neen..
Of om het met een ander wijs man te zeggen: Op het moment, dat je zegt ‘Ik ben rechtvaardig’, precies op dat moment, ben je het niet meer.
Elie Wiesel.
En dan nu Bach.
In zijn tijd werd deze gelijkenis elk jaar op de 11e zondag na trinitatis (eind van de zomer, begin van de herfst) gelezen. U moet zich voorstellen dat de ene keer dan voluit de figuur van de farizeeër centraal werd gesteld…
NB: niet om met de vinger naar anderen te wijzen, maar om de kerkganger erop te wijzen dat hij met al z’n vroomheid ook best wel een farizeeer zou kunnen zijn…
En de andere keer werd natuurlijk de tollenaar en als voorbeeld gesteld, en wel m.n. zijn gebed: ‘heer, wees mij zondaar genadig’. Die is navolgenswaardig.
Toevallig zetten de twee grote cantates die we van Bach hebben uit Leipzig voor deze zondag elk 1 van deze in de verf.
1723 de farizeeër: De beginzin van die cantate laat niets aan duidelijkheid te wensen over: “Sehe zu, dass deine Gottesdienst nicht Heuchelei sei” De Lutherse traditie is er heel goed in om juist onder de vorm van vroomheid de zonde te ontdekken… Luther kende het uit ervaring (werkheiligheid van de monnik).
1724 de andere protagonist, de tollenaar
Zondag 20 augustus 1724… Bach’s tweede jaargang: de 11e zondag na trinitatis, dat betekent: de elfde keer dat Bqch een koraal als basis voor zijn cantate neemt. Vorige maand hebben wij de negende gehoord, weet u nog, met die indrukwekkende dwarsfluitsolos’.
Welnu: deze is twee zondagen later. De dwarsfluitist is er nog steeds… Let u maar eens op: in de centrale aria (nr. 5) speelt hij weer een hoofdrol.
Het koraal van dienst is het gekende boetelied van Bartholomäus Ringwaldt… De roep van de tollenaar ‘God, wees mij zondaar genadig’ (feitelijk een citaat uit Psalm 51: het misere mei, Domini.. wordt in dit lied uitgediept…
Degene die dit koraal moest bewerken voor de cantate had het dus gemakkelijk. Hij hoeft enkel zo hier en daar de dingen iets explicieter te maken en toe te passen en de toenmalige kerkganger heeft z’n preek op muziek.
Maar let wel: Schuldbelijden is geen droevige zaak, maar het begin van de verlossing. Het lied is dan ook eigenlijk een heel hoopvol lied:
De dichter weet dat God ‘een oprechte bidder’ niet in de kou laat staan. Ook de gelijkenis eindigt zo. De tollenaar – hoewel zondig – gaat ‘gerechtvaardigd’ naar huis.
Het begin van het lied laat ook hier niets aan duidelijkheid te wensen over: Ik ben wel een arme zondaar, maar Christus, is het hoogste goed, is een onuitputtelijke bron van genade.
Dus dat komt wel goed met de zondaar… Er is hoop als je tenminste eindelijk eens kunt ophouden met jezelf ‘aan de goede kant’ te plaatsen..
Als je kunt toegeven dat bij jou ook alles niet supertop is.
Als je eerlijk bent dus, je niet verheft boven de anderen, dan mag je geloven dat God je hart aanziet, en je met zijn genadewoord wil aanraken, genezen…
En die genadeverkondiging klinkt dan ook volop door in nr. 5, het centrale stuk van deze cantate… Jezus neemt de zondaars aan…. Laat dat aan ieder horen… en de muziek van Bach draagt de genade en goedheid tot in het hart…
U moet verder maar gewoon volgen. Bach heeft deze keer heel sterk gekozen voor de koraalmelodie als structurerend principe…. In elk nummer komt ze voor, soms geparafraseerd, maar vaak letterlijk geciteerd. Zelfs in het virtuoze duet wordt de vrije tekst zelfs in de mal van de melodie van het koraal gestopt voor de canonische variaties en versieringen beginnen…
Glashelder is het echter vooral in nr. 2.
Dat het openingskoor het koraal frontaal neerzet, dat verwacht je, maar bij de instrumentale ritornellos van nr. 2, bereid je je stiekem voor op een virtuoze aria, maar neen, de alt zet onverstoorbaar en onversierd de melodie in die elke parochiaan van toen uit z’n hoofd kende..
Het koraal als cantus firmus.
Een sterk gezang…
een lied dat blijft staan
wat er in de wereld woedt
wat er in je hoofd omgaat
wat je hart ook verwart.
Gods goedheid houdt ons staande… zolang de wereld staat.
Amen.
Dick Wursten (dick@wursten.be)
