- algemene achtergrond
- tekst (D-NL)
- toelichting op bijbelse allusies
in de cantatetekst (o.a. Schilo en de
leeuw uit Juda en de Brunst)
Deze groots opgezette Kerstcantate (met pauken, trompetten etc.) heeft Bach in elk geval uitgevoerd op de eerste Kerstdag 1723 (‘s morgens in de Nicolai, ‘s middags in de Thomaskerk), maar de compositie zelf is ouder. Ze gaat misschien wel terug tot een Kerstmis in Weimar (1714 of 1715 - maar dan niet uitgevoerd in de slotkapel, maar in de stadskerk, gezien de bezetting, die veel te groot is voor het oksaal in de 'Himmelsburg'). Ook kun je met kans op succes een theorie opzetten, dat Bach in 1716 - toen hij solliciteerde naar de post van organist in Halle - de eerste noten op papier heeft gezet, omdat de tekst van een deel van deze cantate ook te vinden is in een cantatetekst geschreven door de dominee van de Mariakerk in Halle, waar Bach toen had gesolliciteerd. Iets meer hierover zo dadelijk.
De aanhef van de cantate is pakkend, een oproep: Kommt, christen, ätzet diesen Tag in Metall und Marmorsteine. De tekst antwoord als het ware op een uitroep van Job (h. 19, vers 24): 'Och, of mijn woorden werden opgeschreven, vastgelegd in een inscriptie, met een ijzeren stift gegrift, met lood gevuld, voor altijd in de rotsen uitgehouwen'. Tegenover de uitroep van Job om zijn lijden nooit te vergeten (terecht!), plaatst de cantate dan de oproep om toch ook het evangeliewoord nooit te vergeten. Markeer die dag, waarop God een keer heeft gebracht in de mensengeschiedenis; ets de 'datum' (tijdstip èn gegeven) in steen. Zo wordt deze cantate feestelijke muziek voor het geboortefeest van de Verlosser der mensheid, prima passend bij de vaste lezing van elke Kerstmis: 'Heden is verschen, de heilzame genade Gods..' (brief van Paulus aan Titus, hoofdstuk 2, vers 11-14).
Zoals al gezegd: een deel van de tekst (d.w.z. de koren, aria's, duetten, nrs 1, 3, 5, 7 ) is nauw verwant [d.w.z. grotendeels letterlijk hetzelfde!] aan de parallelle delen van een Hervormingscantate, geschreven door J. M. Heineccius (1674-1722) predikant te Halle ter gelegenheid van het tweede eeuwfeest van de Reformatie (31 oktober 1717). Of hij ook de auteur is van de Kerstcantate is onbekend. De omvorming van hervormingscantate tot Kerstcantate (of omgekeerd? we weten hier echt niets met zekerheid, dus moeten we terughoudend blijven in onze verhalen, slagen om de arm houden) is in elk geval efficiënt en economisch gedaan. Opvallend veel tekst blijkt namelijk voor beide gelegenheden te kunnen dienen. In de Hervormingscantate wordt dan gevierd dat God een 'Kehre' (of een 'Wende'), een ommekeer in de tijd, heeft bewerkt middels de herontdekking van de heilsboodschap door Luther. In de Kerstcantate wordt het begrip 'Wende' dan verbonden met de Kerstdag. Dit verband wordt met name uitgewerkt in de recitatieven (netzoals in het andere tekstboek de link met de Reformatie ook daar nadrukkelijk wordt gelegd), maar is ook zichtbaar in verschillen in de gemeenschappelijke delen, bijv. de aanwezigheid in nr. 1, r.3 van de kribbe, die natuurlijk in de Reformatiecantate niet te vinden is. In de recitatieven heeft de dichter zich vooral ingespannen om oud-testamentische teksten die men interpreteerde als profetieën van Jezus' komst, op te sommen (m.n. in nrs. 2, 4 - zie voor toelichting de verklarende voetnoten onder de tekst ). Zo plaatst hij het Kerstgebeuren in een heilshistorische context en maakt van Kerstmis 'de dag die de wereld veranderde'. Geen slechte preek.
TEKST (vertaling Dick Wursten)
1.
Coro |
1. Koor [S, A, T, B] |
Tromba I-IV, Tamburi, Oboe I-III, Fagotto,
Violino I/II, Viola, Continuo |
|
Christen, ätzet diesen Tag |
Christenen, graveer deze dag |
|
|
2. Recitativo A |
2. Recitatief [Alt] |
Violino I/II, Viola, Continuo |
|
O selger Tag! o ungemeines Heute, |
O zalige dag, o heerlijk heden, |
|
|
3. Aria (Duetto) S B |
3. Aria - Duet [Sopraan, Bas] |
Oboe solo, Continuo |
|
Gott, du hast es wohl gefüget, |
God, Gij hebt het goed beschikt |
|
|
4. Recitativo T |
4. Recitatief [Тenor] |
Continuo |
|
So kehret sich nun heut |
Zo verkeert heden |
|
|
5. Aria (Duetto) A T |
5. Aria - Duet [Alt, Tenor] |
Violino I/II, Viola, Continuo |
|
Ruft und fleht den Himmel an, |
Roep en smeek ten hemel toe, |
|
|
6. Recitativo B |
6. Recitatief [Bas] |
Oboe I-III, Violino I/II, Viola,
Fagotto, Continuo |
|
Verdoppelt euch demnach, ihr heißen Andachtsflammen, |
Verdubbel u dus, gij gloeiend vrome
vlammen, |
|
|
7. Coro |
7. Koor [S, A, T, B] |
Tromba I-IV, Tamburi, Oboe I-III, Fagotto,
Violino I/II, Viola, Continuo |
|
Höchster, schau in Gnaden an |
Hoogste, aanschouw in genade |
Verklarende voetnoten
a Christen, ätzet diesen Tag in Metall und Marmorsteine! Vergelijk hiervoor Job hoofdstuk 19, vers 24: "Och, of mijn woorden werden opgeschreven, vastgelegd in een inscriptie, met een ijzeren stift gegrift, met lood gevuld, voor altijd in de rotsen uitgehouwen'.
b Der Schilo, den Gott schon im Paradies
dem menschlichen Geschlecht verhieß. Hier begint de dichter zijn bijbels
betoog om aan te tonen dat deze dag (Christus-geboorte) de
vervulling is van een oud-testamentische profetie, die begint als
de mens uit het paradijs wordt verdreven. Daarbij
spreekt God tot 'de
slang' (incorporatie van het kwade, satan) nadat die Eva heeft
misleid (en de 'mens' in zonde gevallen is) : 'Ik zal vijandschap zetten tussen u en
de vrouw, tussen uw zaad en het hare. Het hare (=nageslacht van de
vrouw, de mensen dus) zal jou de kop
verbrijzelen, jij zult hen in de hiel bijten'. (Genesis 3, vers
15). De kerk heeft hier de
'moeder aller beloften' in gehoord: God zal ooit uit het nageslacht
van Eva 'de ENE' doen opstaan opstaan die het kwaad zal overwinnen. Jezus
Christus dus. Dat staat hier niet, maar zo las men het
wel. Dit verklaart ook waarom men zo graag Eva en Maria tegenover
elkaar stelt: hoe het 'Ave' (de groet van de engel Gabriël
gericht tot Maria) een keer bracht in het lot van de
kinderen van 'Eva'... (Ja, mooi hè, die ook letterlijk
omkering!).
Nog spannender dingen deed men bij een duister
'orakel' dat aan de stervende aartsvader Jacob wordt toegeschreven.
In Genesis 49 zegent hij zijn zonen. Juda krijgt de belofte dat
'de
scepter van hem niet zal wijken, en de heersersstaf tussen
zijn voeten zal blijven' , totdat 'Shiloh'
komt, die alle volken
zullen gehoorzamen' (Genesis 49, vers 10). Hoewel de Septuaginta (Griekse
vertaling) en de Vulgaat (Latijnse bijbel) het hebreeuwse woord
(bestaande uit 4 medeklinkers, de klinkers moet je zelf toevoegen:
sh-j-l-h) proberen te vertalen, hoorden de kerkvaders er blijkbaar graag een
naam/titel van de Messias in, en dus een directe referentie naar de
komst van Jezus. Die kan dus 'Shilo' worden genoemd (of in het
Nederlands: Silo) en geldt dan als
de de rechtmatige
'koning der Joden'. In Luthers /Bachs tijd allemaal heel vanzelfsprekend. De Joodse
uitleggers - de 'native speakers - geven aan dat dit een
lastig woord is, moeilijk te verstaan. Het werd zeker ook door hen
'messianisch' gelezen (Targum Onkelos bijv.), maar anderen zijn daarmee
niet tevreden geweest en op zoek gegaan naar een meer inhoudelijke,
natuurlijke
betekenis. Het voert tever om dit hier 'naaldje en draadje' uit
te leggen (dat heb ik
elders gedaan) , maar het komt er op neer, dat je dit
woord dat enkel als naam van een dorp bekend is, ook als een
samenstelling kunt verstaan. De uitgang van het
woord betekent 'voor hem' en het woord dat overblijft
kan met aangepaste vocalisatie
(geen 'i', maar een 'a' een gewone betekenis
krijgen: geschenk. Dan staat er niet 'totdat
Shilo komt', maar 'tot zijn geschenk komt'. Door de context erbij te nemen wordt dat
geschenk dan zoiets als 'het koninklijke huldeblijk', of 'het
tribuut dat men een koning betaalt', kortom het moment dat het volk
de koning zal erkennen als koning. Zo ontstaat er een
vierdelige uitspraak waarin de legitimiteit en de triomf van
van het Judese koningschap wordt geprofeteerd (of zoals
achterdochtige geesten zeggen: via een verhaal achteraf
gelegitimeerd door orakel in de mond te leggen van een aartsvader). Klinkt logisch, zou ik zeggen. Vertalen is interpretatie
en blijft altijd een multi-focale en meerlagige activiteit, nooit
objectief-feitelijk-simpel. The eye of the beholder (zijn
Vorverständnis) bepaalt grotendeels wat hij lezen kan
('wil' is al teveel gezegd). En natuurlijk kun je het ook nu nog
'messianisch' lezen, maar dan toch met minder risico op
substitutie-theologie.
c Die Gottheit (muss) sich bequemen, die menschliche Natur an sich zu nehmen. Deze uitspraak verwijst naar bekende bijbelplaatsen over de menswording (lichamelijk, vandaar: vleeswording): Bijv. het lied van de 'Mensenzoon' uit de brief van Paulus aan de Filippenzen, hoofdstuk 2, waar staat dat Christus, zijn 'god-zijn' niet als een buit voor zich gehouden heeft, maar zich heeft ontledigd, de gestalte van een slaaf heeft aangenomen, en aan de mensen gelijk is geworden, tot in de dood toe. Een andere geliefde tekst is de passage uit de brief aan de Hebreeën, hoofdstuk 2, vers 14 waar gezegd wordt van Christus, dat hij wel aan ons gelijk moest worden (vlees en bloed heeft aangenomen), omdat hij alleen zó definitief kon afrekenen met de heerser over de dood, de duivel.
d De leeuw uit Juda is een klassieker onder de 'titels' van Christus. Vooral bekend natuurlijk uit de Johannespassie, waar hij plots tevoorschijn komt, zegevierend als Jezus stervend uitbrengt 'Het is volbracht'. Deze leeuw komt uit de Apocalyps van Johannes, Openbaring 5, 5. We zijn daar vlak voor de openbaring van 'het lam' dat 'staande als geslacht' klaar is om aanbeden te worden en het oordeel over de mensheid te voltrekken. Eerst komt echter de leeuw uit Juda, de wortel Davids (radix Jesse, voor de liefhebbers), die overwonnen heeft en daarom de boekrol met de zeven zegels mag openen (denk aan Ingmar Bergman). Het beeld van Juda als leeuw komt opnieuw uit de orakels van de oude Jakob. Het is het vers voor het Shiloh-vers (Genesis 49,9): Juda, sterk als een jonge leeuw zijt gij. Vol majesteit vleit hij zich neer. Wie zou hem durven wekken? Juda is duidelijk de zoon die het zal gaan maken. Christelijke theologen hebben hier natuurlijk Jezus in gezien en hebben dit beeld nog versterkt met de legende dat een leeuwin haar jongen dood ter wereld brengt en dat de leeuw met zijn gebrul de welp tot leven wekt (na drie dagen). Ook wist hij zijn sporen uit zodat de jagers hem nooit kunnen vinden (zo verborg Christus zijn liefde voor ons) en dat hij slaapt met z'n ogen open (gelijk God altijd waakt, en nimmer slaapt). Rijke symbolische traditie, die in diverse bestiaria te vinden is en zonder dewelke men veel 'armenbijbels' (zoals die in retabels en prentenboeken zijn vastgelegd) niet kan verstaan. Oh ja, in de puriteins protestantse traditie wordt 'Shilo' ook een jongensnaam (Denk aan Neil Diamond's imaginaire jeugdvriend die zo heet, bezongen in Shilo).
e De boog die gespannen is gaat samen met het gewette zwaard terug op Psalm 7, vers 13 waar beiden wapens genoemd worden. De klassieke vertalingen hebben hier een positieve context (dan zijn het dus symbolen voor de 'goede' (= Christus) die het voor ons opneemt). Dit was zo in de Vulgata, en Luther heeft het zo gelaten. De vertalingen die terug gaan op de Masoretische tekst (Hebreeuws), vertalen het precies andersom. Daar is Psalm 7, vers 13 een beschrijving van de vijand, die zijn pijlen op ons richt en klaar staat ons met zijn zwaard een kopje kleiner te maken en tegen wie de Psalmist Gods hulp inroept. Dat kon Bach natuurlijk niet weten, zijn librettist wel (als dat dominee Heineccius was, want de wetenschappelijke bijbelonderzoekers die sinds de eerste helft van de 16de eeuw terugkeerden naar de Hebreeuwse tekst, hebben deze stand van zaken wel degelijk doorgegeven. Maar ja: tegen een 12 eeuwen oude traditie ingaan, vraagt lef en de doorwerking vergt tijd (ook eeuwen).
f Dit vers met z'n uitslaande vlammen
is eigenlijk de meest interessante. De hartstocht slaat door de tekst.
De Lutherse orthodoxie was niet perse koud. We moeten hier denken
aan het Hooglied (hoofdstuk 8, vers 6: Sterk als de dood is de liefde.
Onverbiddelijk als het dodenrijk is de hartstocht,
haar vlammen zijn vuurvlammen, een vuurgloed des
Heren. In de cantatetekst splitsen de vlammen zich
eerst, als ik het goed lees, en daarna voegen ze zich weer samen.
Zeker ben ik niet. De deemoedige hartstocht kan ik enkel verklaren
door aan Paulus te denken, die in Romeinen 12, vers 11 de christenen
aanspoort om nederig te zijn en enthousiast, terwijl ze zich
laten aanvuren door de Geest. Het woord brünstiglich
is een typisch Luther-woord. Hij schuwde de fysieke taal niet als
hij liefde voor God moest benoemen. Het slot van Romeinen 12, vers
11 luidt bij hem niet 'Seid brennend im Geist', maar 'Seid
brünstig im Geiste'. Heel opvallend is dit ook aanwezig in
Luthers vertaling van 'Veni Sancte Spiritus', voor het eerst
gepubliceerd in Johann Walther's Gesangbüchlein van
1524
Komm, heiliger Geist, Herre Gott,
Erfüll mit deiner Gnaden Gut
Deiner Gläubigen Herz, Mut uns Sinn,
Dein brunstig Lieb
entzund in ihn.
O Herr, durch deines Lichtes Glast
Zu
dem Glauben versammelt hast
Das Volk aus aller Welt Zungen,
Das sei dir, Herr, zu Lob gesungen.
Alleluja, Alleluja.
Du heiliges Licht, edler Hort,
Laß uns leuchten des Lebens
Wort
Und lern uns Gott recht erkennen,
Von Herzen Vater
nennen.
O Herr, behüt uns vor fremder Lehr,
Daß wir nicht
Meister suchen mehr
Denn Jesum mit rechtem Glauben
Und ihm aus
ganzer Macht vertrauen.
Alleluja, Alleluja.
Du heilige Brunst, süßer Trost,
Nu hilf uns
fröhlich und getrost
In deinem Dienst beständig bleiben,
Die
Trübsal uns nicht abtreiben.
O Herr, durch dein Kraft uns bereit
Und stärk des Fleisches Blödigkeit,
Daß wir hie ritterlich
ringen,
Durch Tod und Leben zu dir dringen.
Alleluja,
Alleluja.
g De 'gebukte of neergebogen ziel' is een beeld dat in menige psalm en preek voorkomt. O mijn ziel wat buigt g'u neder, zingt Psalm 42, of Psalm 44, vers 26 waar de ziel zich neerbuigt in het stof... Het is niet zozeer het beeld van de onderwerping, maar het beeld van de aanvechting 'ten dode' die een mensenziel kan kwellen, en waar God zich over zou moeten ontfermen wil er nog leven mogelijk zijn. Of die associatie hier bedoeld is, is niet zeker. Het kan hier ook gewoon wel een aanduiding zijn van de 'nederigheid' van de mens. In Bach's tijd las men de bijbel weer anders dan de Joden deden in hun synagogen en wij vandaag. Wie zal 't zeggen?
Dick Wursten (dick@wursten.be)