"De woorden van het kyrie en gloria
kunnen de polyfonie verdragen, maar niet de aria... "
Prof. dr. Gerard van der Leeuw n.a.v.
een uitvoering door de Nederlandsche Bachvereeniging in de
Naarderkerk in 1937 - tijdschrift Het Kouter
... Liturgisch is dit werk onaanvaardbaar, niet alleen om den
omvang, niet slechts omdat het geweld der muziek voor den ritus
nauwelijks meer aandacht, voor het woord der liturgie nauwelijks
meer adem laat. Maar hier is het ook de vorm der muziek zelf, die
ons van de liturgie afvoert. In de Matthaeus-Passion wordt de
monodische aria het voertuig van de subjectieve klacht over het
lijden van Christus. Dat past: vorm en inhoud zijn beide subjectief.
Maar in de Mis is de text objectief, collectief. De woorden van het Kyrie, van het Credo kunnen niet door een enkele
stem of door twee worden gedeclameerd. Zij behooren in eenstemmig
recitatief te worden weergegeven, zij kunnen de polyphonie
verdragen, maar niet de aria. ‘Ik geloof eene heilige catholieke en
apostolische kerk’ - dat kan nog wel als fuga, maar niet als
expressieve aria, met twee oboi d'amore obligaat - hoe mooi
het stuk muziek ook is en hoe waardig en rustig een Max Kloos het
ook weet weer te geven.
De aria's zijn dan ook de zwakke plekken
van het geweldige werk, het zwakste het Quoniam tu solus sanctus.
Minder hindert de barokke ariavorm in de prachtige Agnus Dei-aria
en in het lieflijke Benedictus. Daar is ruimte voor
gevoelsexpansie, en in het Agnus Dei ook voor de
hartstochtelijke invocatie, die de aria's van Bach zoo goed ligt.
Maar dat neemt niet weg, dat een liturgische text als die
van de Mis een onding is, wanneer hij tot koren en aria's wordt
verknipt. Dit geldt a fortiori van de latere concertmissen.
De Mis in b-kleine terts (h-moll) van Bach, beter bekend onder de 19e-eeuwse fantasiebenaming Hohe Messe (BWV 232) is een verzameling van toonzettingen van de vaste onderdelen (ordinarium) van de (katholieke) mis. In het Latijn: Ordo Missae: Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus en Agnus Die. Deze teksten komen in elke misviering aan bod. Het hele ordinarium toonzetten is vrij uitzonderlijk: missa solemnis of 'plechtige mis'. Meestal beperkt men zich tot kyrie en Gloria (Missa Brevis). Die twe stukken had Bach in in 1733 al geschreven en aangeboden aan August III, de nieuwe keurvorst van Saksen (tevens koning van Polen). Deze hield hof in Dresden. Zo hoopte Bach een positie aan het keurvorstelijk-Saksische (en koninklijk-Poolse) hof te verwerven (een 'titel'). Ook de reeks felicitatie-cantates die hij in diezelfde jaren voor leden van het vorstenhuis, bij diverse gelegenheden, schreeft ('aanbod') horen bij deze sollicitatieprocedure. 'Hij hengelde naar een titel' en krijgt die ook: . In 1748-1749 voegt Bach aan de missa brevis toonzettingen toe van het Credo (of 'Symbolum Niceanum'), Sanctus (en Benedictus) en het Agnus Dei. Hiervoor putte hij rijkelijk (uitputtend zelfs) uit eerder gecomponeerd werk: Vooral uit geestelijke cantates die hij voor kerkdiensten in zijn woon- en werkplek Leipzig had gecomponeerd (zo'n 20 jaar geleden!). Een echte compositie: 'samengesteld werk' dus. Ik zie het als een compilatie van greatest hits, om ze te bewaren voor het nageslacht (de cantates waren immers maar 'gebruiksmateriaal', enkel in manuscript bewaard)
Alles wat er nog meer over de aanleiding, bestemming van de compositie wordt gezegd, waarde lezer, is speculatie.
Dick Wursten (dick@wursten.be)