BWV 94: Was frag ich nach der Welt!
De
cantate van deze zondag hoort thuis in de reeks
koraalcantates die Bach in 1724-1725 componeerde.
Het lied handelt over de ‘ijdelheid’ van de wereld. De beginzin is tevens het motto (refrein) en keert als slotzin in elk van de 8 coupletten terug: ‘Was frag ich nach der Welt!’, wat zoveel betekent als: Wat zou ik me druk maken om wereldse zaken! Versta: die zijn vergankelijk in tegenstelling tot de hemelse: die blijven eeuwig bestaan. Elk couplet is een variatie op dit thema. De onbekende librettist heeft alle 8 coupletten verwerkt in zijn libretto, waarbij met name de twee recitatieven (nrs. 3 en 5) opvallen omdat daar de koraaltekst wordt ‘getropeerd’, d.w.z. de originele tekst wordt volledig geciteerd, maar onderbroken door interpreterende en toepassende uitweidingen. Alle 'wereldse grootheden' (bezit, aanzien, macht, lust) passeren de revue en worden één voor één afgeserveerd. Ze zijn vluchtig, 'hooi', veroorzaken allerlei moeiten en lijden ( heel modern: Zorg, angst om het verlies!) èn zinken in het niet bij het ene nodige: Jesus allein!, de 'ware schat', inbegrip van de geestelijke rijkdom die eeuwig blijft bestaan. Zonder dat de tekst zelf geciteerd wordt, is eigenlijk een zeer geliefd psalmvers (een ‘Kraftspruch’ zoals men dat toen noemde) de grondslag van zowel lied als cantate: Psalm 73, vers 25: ‘Herr, wenn ich nur Dich habe, so frage ich nichts nach Himmel und Erden’. Deze tekst is talloze malen getoonzet, bijv. door Heinrich Schütz, Johann Rosenmüller, Matthias Weckmann, en Dietrich Buxtehude). De kracht van Luthers vertaling valt op als we die vergelijken met onze – correctere, maar vlakkere – vertaling: ‘Wie heb ik buiten u in de hemel? Naast u wens ik mij geen ander op aarde’. De evangelielezing van de zondag is de gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester (Lucas 16:1-9). Hieruit wordt alleen het algemene idee, dat je je niet moet hechten aan de wereld, maar voorbereid moet zijn op een leven in 'de eeuwige tenten' meegenomen. Meer hierover in de homilie.
Muzikaal is bwv 94 zeer interessant. Het is de eerste keer in Leipzig dat Bach een virtuoze partij voor dwarsfluit schrijft (had hij visite?). Het openingskoor, de koraalfantasie, begint zelfs – heel ongebruikelijk – met een virtuoze fluitsolo. Ook in aria nr. 4 – harmonisch zeer spannend, zeker als u met achttiende-eeuwse oren luistert – speelt de dwarsfluit een hoofdrol. NB: De traverso werd in Bach’s dagen geassocieerd met de wereldse (Franse) hofcultuur.
Hiermee is meteen de paradox van deze cantate
aangeduid. De tekst is één langgerekte afwijzing van alle
werelds genot, geld, macht, eer, pracht en praal. De muziek
zelf echter is een fantastisch voorbeeld van de
bekoorlijkheid van juist die wereld. Een wuft instrument
hier, een hoofse dans daar (nr. 6 een Gigue en nr. 7 een
Bourrée): De muziek laat voelen hoe aantrekkelijk de wereld
(en de zonde) is, de tekst maakt duidelijk dat de gelovige
zich daardoor nu juist nìet moet laten inpakken. De gewaa
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
preek over Lukas 16:1-9 De onrechtvaardige (tès adikias) maar verstandige (fronimos) rentmeester (oikonomos)
Jezus heeft er een handje van om onverwacht uit de hoek te komen. Zeker als hij gelijkenissen vertelt. Voor je het weet zijn aan het eind van zo'n verhaal alle rollen omgedraaid, is de verloren zoon gered, hebben de werkers van het elfde uur evenveel ontvangen als die van het eerste uur en zit de feestzaal vol met zwervers in plaats van genodigden. Maar vandaag maakt hij het wel helemaal bont: Een parabel over een onrechtvaardige rentmeester, of minder feodaal/landelijk vertaald: een frauderende huisbeheerder (real estate agent oiko-nomos, 'econoom' staat er).
Homilie Beste mensen, ik brak de lezing wat eerder af, omdat de daarop volgende verzen de plooien al glad proberen te strijken waarin Jezus ons denken met deze gelijkenis heeft gelegd: nl.
"Neem een voorbeeld aan de onrechtvaardige rentmeester…,
leer van hem hoe je ‘met overleg’ moet handelen."
Wat is er aan de hand ? De rentmeester had blijkbaar van het geld van zijn heer royaal geleefd, terwijl hij het moest beheren… en als de fraude aan het licht dreigt te komen, schiet hij nog één keer in actie, en profiteert van zijn laatste dagen als rentmeester om de schulden van de schuldenaars van zijn heer te 'herschikken':
Jij, daar, 100 vaten olie: scheur maar in stukken en schrijf: 50... Ja, ja, kan dat zomaar... O geweldig. Okay, 't is al goed, laat maar zitten... Als ik ooit iets voor u kan doen... Precies. En jij daar: 100 zakken tarwe: versnipperen en schrijf: 80. Ja, ja, graag gedaan hoor Altijd tot wederdienst bereid..
Zo
verschaft hij zich een mooi krediet bij al die mensen
die met hem samen aan hun schuldbekentenissen hebben zitten
knoeien...?
Nu zouden we dus verwachten dat Jezus' zijn verhaal zou besluiten met: Zo gaat dat in de wereld… Zo handelen de kinderen der duisternis onderling…: omkoperij, smeergeld, fraude... en dan mekaar ‘dekken’ als het misgaat. Maar bij jullie, kinderen des lichts, bij jullie mag dat niet zo zijn.
Maar nee, dat staat er niet. Er staat (vs 8) “En de heer (of Heer?) prees de onrechtvaardige rentmeester, dat hij verstandig (slim) gehandeld had” Neem een voorbeeld aan de kinderen van deze wereld … zij gaan met meer overleg te werk dan jullie. Om te eindigen met de bijna bizar klinkende oproep: Maak u vrienden met behulp van de onrechtvaardige mammon (wereldse goederen)… om – als die je ontvallen – alsnog onderdak te krijgen in de eeuwige tenten…
U begrijpt: De kerk heeft altijd wat met deze gelijkenis in de maag gezeten. Het klinkt zo a-moreel, alsof het er niet toe doet, dat die rentmeester een fraudeur was, een charlatan van de bovenste plank. En dan die man prijzen vanwege zijn slimheid. Dat kan toch eigenlijk niet.
Er zijn allerlei oplossingen voorgesteld om uit de knoop te komen. de eersten staan in de verzen erna. De een al wat slimmer dan de ander. En eigenlijk altijd tevergeefs: De gelijkenis blijft zeuren, de inhoud ongemakkelijk. Ik ga ’m ook niet voor u oplossen. Hij moet maar blijven schuren deze gelijkenis… zodat u er ook na afloop van de viering nog over zit na te denken.
Ik zal mij beperken en u één gedachte meegeven die ik las in een bijbelcommentaar uit de tijd van Bach… Trouwens: ook Bach zelf bezat dat boek. Op dat moment al bijna een halve eeuw oud, maar werd nog steeds geregeld herdrukt. Het was zo populair omdat de schrijver kort en bondig de zaken kon uitleggen, en in puntsgewijze samenvattingen de zaken op scherp stelde voor de lezer zelf. De auteur, Johann Olearius, was professor theologie en ‘General-superintendent’ (soort Lutherse variant van aartsbisschop) in Saksen.
Hij wijst er bij zijn bespreking op dat Jezus wel de onrechtvaardige rentmeester prijst, maar niet zijn onrechtvaardigheid ten voorbeeld stelt, maar zijn ‘slimheid’. Of zoals onze vertaling zegt: dat hij met overleg gehandeld heeft (‘fronimos’ - klug vertaalt Luther): bedachtzaam, verstandig: Laudat ingenii felicitatem... Laudatur genus, prudentia, non vero abusus. (Hij prijst zijn inventiviteit, voorzichtigheid, maar niet het misbruik). Olearius vat dan de zin van de gelijkenis samen in één zin: Calliditas, prudentia & diligentia in evitando malo temporali, proponitur ad imitationem in evitando malo spirituali. [Biblische Erklärung, V, p. 512] De Heer presenteert de slimheid, de vooruitziende blik, en de nauwgezette ijver die de rentmeester aan de dag legde om aan het tijdelijke kwaad te ontkomen als een voorbeeld ter navolging om aan het geestelijke kwaad te ontkomen.
Anders gezegd: Je kunt zeggen wat je wilt van die man, maar
hij was ‘bij de pinken’. En toen het erop aankwam was hij daadkrachtig en wist precies wat hij moest doen om z’n
hachje te redden, toen de crisis kwam
Dat laatste is natuurlijk het springende punt. Je ziel redden… Wat is dat? Je ziel dat is dat van waaruit je je leven leeft. Het bepaalt waarvoor je leeft, waartoe je leeft. En dan geldt: Wat baat het een mens dat hij de hele wereld wint, maar schade lijdt aan zijn ziel… dan besef je dat er in het aardse leven belangrijkere dingen zijn dan rijkdom, eer, aanzien, genot. En op momenten dat het erop aankomt – als de crisis komt – dan moet je een voorbeeld nemen aan die rentmeester en ook zo handelen, met óverleg, vooruitziend geconcentreerd op wat er werkelijk toedoet. Dan zul je leven… ook als je sterft.
Genoemde professor eindigt met de oproep: “Vive, ut vivas : leef zo, dat je zult leven…: leef menselijk, leef christelijk, en je leeft zalig.”
En zo zijn we bij de cantate aangekomen. Dat is één lange oproep om niet op de wereldse zekerheden te vertrouwen: die falen toch. Laat je niet verblinden door rijkdom, eer, aanzien, macht, lust… Als het erop aankomt, is het niets waard. Houd je daar zo weinig mogelijk mee bezig, maak je er niet druk over, en wees er zeker niet van onder de indruk: ‘Was frag ich nach der Welt…’ is het immer weerkerende refrein. Elk van de 8 coupletten van het lied dat ten grondslag aan deze koraalcantate eindigde met die zin. En in de lange cantatetekst komt eigenlijk het hele lied voorbij…
Alles wat er zo mooi en indrukwekkend uitziet in deze wereld: laat je er niet door verblinden of in slaap wiegen: Dat biedt valse zekerheid: morgen is het weg. Hecht je er niet aan, vertrouw er niet op.
En dat gaat Bach dan toonzetten, die tekst. En dan heeft Bach, net als Jezus ook een verrassing voor ons in petto: Hij doet dat niet door waarschuwende muziek te schrijven (nuance: wel degelijk in aria 4 en recitatief 5), maar door te laten horen hoe fijn, lieflijk en mooi die wereld is in aria 6 en 7. Verleidelijk tot en met… bekoorlijk. De muziek brengt je in vervoering maar de tekst waarschuwt je tegen de bekoring. De muziek laat je dansen, maar de tekst zet je stil…
Dialectischer kan het niet. En de 18deeeuwer had daar blijkbaar geen moeite mee. Hij kon polyfoon denken. Dingen in zichzelf gewaarworden, bijv. de ‘verlokkingen van de wereld’ en daarbij ook gewoon toegeven dat dat fijn was, goed voelt… En tegelijk weten en belijden: Pas op, hè, dat is het niet. Bereid je onderwijl voor op die andere werkelijkheid, de geestelijke: oefen je erin.
Ook Bachs keuze voor de dwarsfluit als solo-instrument past hierbij: dat was toen zonder meer een wuft en werelds instrument: geassocieerd met het leven aan het hof van de zonnekoning in Versailles… decadent. Als de cantate begint, waan je je in een fluitconcerto met Hotteterre als solist.
En als dan de laatste twee aria’s komen, dan hoor je puur wereldse muziek, wordt de dans ingezet: Bach laat horen hoe de ‘wereld ‘Lust und Freude’ brengt… en niets in de muziek verraadt dat dit volgens de tekstdichter een gevaarlijke begoocheling is. Helemaal ironisch wordt het als de sopraan in aria 7 heel lieflijk zingt dat ‘ze walgt van het aardse leven’…
Aan u om de spanning tussen beide te voelen (de tekst spreekt uw verstand aan, de muziek uw emoties) en er te mediteren over de vraag: Waardoor laat ik mij uiteindelijk leiden? Zijn mijn prioriteiten op orde… ? |
Dick Wursten (dick@wursten.be)