BWV 94:
Was frag ich nach der Welt!
-
Achtergrond
bij de tekst en
de muziek
-
tekst en vertaling van de
cantate [De vertaling is van Dick Wursten]
-
homilie
in de St. Norbertus
n.a.v. deze cantate (2013) - Het lied van Georg Neumark.
Achtergrond
De
cantate van deze zondag hoort thuis in de reeks
koraalcantates die Bach in 1724-1725 componeerde. Het
Lutherse gezang in kwestie stamt van dichter-theoloog en
taalkundige Balthasar Kindermann (1636-1706, NB: Bachs
eigen gezangboek duidt als componist G.M. Pfefferkorn aan,
zo ook vaak op het internet. Dit is echter niet correct. Het
lied staat in Kindermann's Buch der Redlichen
(1664), op p. 652 ) onder het opschrift: 'De
versmading van de wereld'.
Het
lied handelt over
de ‘ijdelheid’ van de wereld. De beginzin is tevens het
motto (refrein) en keert als slotzin in elk van de 8 coupletten terug:
‘Was frag ich nach der Welt!’, wat zoveel
betekent als: Wat zou ik me druk maken om wereldse zaken!
Versta: die zijn vergankelijk in tegenstelling tot de
hemelse: die blijven eeuwig bestaan. Elk couplet is een
variatie op dit thema.
De onbekende librettist heeft alle 8
coupletten verwerkt in zijn libretto, waarbij met name de
twee recitatieven (nrs. 3 en 5) opvallen omdat daar de
koraaltekst wordt ‘getropeerd’, d.w.z. de originele tekst
wordt volledig geciteerd, maar onderbroken door
interpreterende en toepassende uitweidingen. Alle 'wereldse
grootheden' (bezit, aanzien, macht, lust) passeren de revue
en worden één voor één afgeserveerd. Ze zijn vluchtig,
'hooi', veroorzaken allerlei moeiten en lijden ( heel
modern: Zorg, angst om het verlies!) èn zinken in
het niet bij het ene nodige: Jesus allein!, de 'ware schat', inbegrip van
de geestelijke rijkdom die eeuwig blijft bestaan.
Zonder
dat de tekst zelf geciteerd wordt, is eigenlijk een zeer
geliefd psalmvers (een ‘Kraftspruch’ zoals men dat toen
noemde) de grondslag van zowel lied als cantate: Psalm 73,
vers 25: ‘Herr, wenn ich nur Dich habe,
so frage ich nichts nach Himmel und
Erden’. Deze
tekst is talloze malen getoonzet, bijv. door Heinrich
Schütz, Johann Rosenmüller, Matthias Weckmann, en Dietrich
Buxtehude). De kracht van Luthers vertaling valt op als we
die vergelijken met onze – correctere, maar vlakkere –
vertaling: ‘Wie heb ik buiten u in de hemel? Naast u wens ik
mij geen ander op aarde’. De evangelielezing van de zondag
is de gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester
(Lucas 16:1-9). Hieruit wordt alleen het algemene idee, dat
je je niet moet hechten aan de wereld, maar voorbereid moet
zijn op een leven in 'de eeuwige tenten' meegenomen. Meer
hierover in de homilie.
Muzikaal is
bwv 94 zeer
interessant. Het is de eerste keer in Leipzig dat Bach een
virtuoze partij voor dwarsfluit schrijft (had hij visite?). Het openingskoor,
de koraalfantasie, begint zelfs – heel ongebruikelijk – met
een virtuoze fluitsolo. Ook in aria nr. 4 – harmonisch zeer
spannend, zeker als u met achttiende-eeuwse oren luistert –
speelt de dwarsfluit een hoofdrol. NB: De traverso werd in
Bach’s dagen geassocieerd met de wereldse (Franse)
hofcultuur.
Hiermee is meteen de paradox van deze cantate
aangeduid. De tekst is één langgerekte afwijzing van alle
werelds genot, geld, macht, eer, pracht en praal. De muziek
zelf echter is een fantastisch voorbeeld van de
bekoorlijkheid van juist die wereld. Een wuft instrument
hier, een hoofse dans daar (nr. 6 een Gigue en nr. 7 een
Bourrée): De muziek laat voelen hoe aantrekkelijk de wereld
(en de zonde) is, de tekst maakt duidelijk dat de gelovige
zich daardoor nu juist nìet moet laten inpakken. De gewaagde
harmoniseringen uit de nrs. 4 en 5 zetten deze précaire
situatie heel precies in de verf. Maar in de beide laatste aria's
(nrs. 6 en 7) wordt je door de muziek op het verkeerde been
gezet. Zelden zo'n ongekunstelde - tot dansen en meezingen
uitnodigend - muziek van Bach gehoord. Hoor hoe licht en
luchtig de sopraan zingt dat ze 'walgt van de wereld'.... Of
is hier een ironicus aan het woord? Zegt u het maar.
|
1.
Coro
|
Koor [S, A, T, B]
|
Flauto traverso, Oboe I/II, Violino I/II, Viola,
Continuo
|
|
Was frag ich nach der Welt Und allen ihren
Schätzen Wenn ich mich nur an dir, Mein Jesu,
kann ergötzen! Dich hab ich einzig mir Zur
Wollust fürgestellt, Du, du bist meine Ruh:
Was frag ich nach der Welt!
|
Wat kan mij de wereld
schelen, en al haar schatten, zolang ik mij
maar in u, mijn Jezus, kan verlustigen! Naar
u, naar u alleen gaat mijn begeren uit, Gij,
gij zijt mijn rust: Wat kan mij de wereld
schelen!
|
|
|
2.
Aria B
|
Aria [Bas]
|
Continuo
|
|
Die Welt ist wie ein Rauch und Schatten Der bald
verschwindet und vergeht, Weil sie nur kurze Zeit
besteht. Wenn aber alles fällt und bricht,
Bleibt Jesus meine Zuversicht, An dem sich meine
Seele hält.
Darum: was frag ich nach der Welt!
|
De wereld is als rook, als een schaduw die snel
wegtrekt en verdwijnt, omdat ze maar korte tijd
bestaat. Als echter alles wat zeker is wegvalt,
blijft Jezus mijn vertrouwen, aan wie mijn ziel
zich vasthoudt. Dus: Wat kan mij de wereld
schelen!
|
|
|
3.
Choral e Recitativo T
|
Koraal en Recitatief [Tenor]
|
Oboe I/II, Continuo
|
|
Die Welt sucht Ehr und Ruhm Bei hocherhabnen
Leuten.
Ein Stolzer baut die prächtigsten Paläste, Er
sucht das höchste Ehrenamt, Er kleidet sich aufs
beste In Purpur, Gold, in Silber, Seid und Samt.
Sein Name soll für allen In jedem Teil der Welt
erschallen. Sein Hochmuts-Turm Soll durch die
Luft bis an die Wolken dringen, Er trachtet nur
nach hohen Dingen Und denkt nicht einmal dran,
Wie bald doch diese gleiten. Oft bläset eine
schale Luft Den stolzen Leib auf einmal in die
Gruft, Und da verschwindet alle Pracht, Womit
der arme Erdenwurm Hier in der Welt so grossen
Staat gemacht. Ach! solcher eitler Tand Wird
weit von mir aus meiner Brust verbannt. Dies
aber, was mein Herz Vor anderm rühmlich hält,
Was Christen wahren Ruhm und rechte Ehre gibt,
Und was mein Geist, Der sich der Eitelkeit
entreißt, Anstatt der Pracht und Hoffart liebet,
Ist Jesus nur allein, Und dieser solls
auch ewig sein. Gesetzt, dass mich die Welt
Darum vor töricht hält: Was frag ich nach der
Welt!
|
De wereld streeft naar eer en roem bij
hoogverheven lieden.
De trotse mens bouwt prachtige paleizen, streeft
naar het hoogste ereambt, kleedt zich op z’n
best, gehuld in purper, goud, in zilver, zijde
en fluweel. Iedereen moet zijn naam kennen en
overal moet men van hem spreken. De toren van
zijn hoogmoed moet doorluchtig tot de wolken
reiken, alleen hoge dingen streeft hij na,
en geen enkele keer bedenkt hij hoe vluchtig die
zijn. Vaak blaast een schrale windvlaag
het trotse lijf in één keer in het graf, en wég
is alle pracht waarmee die arme sterveling, die
worm, hier in de wereld zo heeft lopen pronken.
Ach! Dat soort frivoliteiten daar wil ik niets
mee te maken hebben. Maar wat mijn hart
bovenal naar waarde schat, wat christenen
ware roem en echte eer verschaft, en wat mijn
geest, terwijl ze zich losrukt van dat lege
bestaan, in plaats van pracht en praal bemint,
is Jezus, hij alleen, en hij zal dat voor
eeuwig zijn. Stel, dat de wereld mij daarom
als dwaas beschouwt: Wat kan mij de wereld
schelen!
|
|
|
4.
Aria A
|
Aria [Alt]
|
Flauto traverso, Continuo
|
|
Betörte Welt, betörte Welt! Auch dein Reichtum,
Gut und Geld Ist Betrug und falscher Schein.
Du magst den eitlen Mammon zählen, Ich will davor
mir Jesum wählen; Jesus, Jesus soll allein
Meiner Seele Reichtum sein.
Betörte Welt, betörte Welt!
|
O wereld, misleid ben je, blind! Ook je rijkdom,
geld en goed, is bedrog en valse schijn. Jij
mag de ijdele Mammon dienen, ik voor mij verkies
Jezus; Jezus, ja Jezus zal alleen mijn ziel
met volle rijkdom vullen. O wereld, misleid ben
je, blind!
|
|
|
5.
Choral e Recitativo B
|
Koraal en Recitatief [Bas]
|
Continuo
|
|
Die Welt bekümmert sich.
Was muss doch wohl der Kummer sein? O Torheit!
dieses macht ihr Pein: Im Fall sie wird
verachtet. Welt, schäme dich! Gott hat
dich ja so sehr geliebet, Dass er sein
eingebornes Kind Vor deine Sünd Zur größten
Schmach um dein Ehre gibt, Und du willst nicht um
Jesu willen leiden? Die Traurigkeit der Welt ist
niemals größer, Als wenn man ihr mit List
Nach ihren Ehren trachtet. Es ist ja besser,
Ich trage Christi Schmach, Solang es ihm
gefällt. Es ist ja nur ein Leiden dieser
Zeit, Ich weiß gewiss, dass mich die Ewigkeit
Dafür mit Preis und Ehren krönet; Ob mich die
Welt Verspottet und verhöhnet, Ob sie mich
gleich verächtlich hält, Wenn mich mein Jesus
ehrt: Was frag ich nach der Welt!
|
De wereld treurt.
Wat veroorzaakt haar verdriet? O dwaasheid! Dit
doet haar pijn: men veracht haar omdat ze
‘gevallen’ is. Wereld, schaam je! God
heeft u zo zeer bemind, dat hij zijn eniggeboren
kind vanwege uw zonde aan de diepste smaad
heeft overgegeven, enkel om uw eer te redden, En
Gij wilt niet omwille van Jezus lijden? Er is
niets droeviger in deze wereld, dan dat men op
slinkse wijze wéreldse eer najaagt. Dan is
het toch veel beter, dat ik de smaad van
Christus draag, zolang het hem behaagt.
dat is immers maar een tijdelijk lijden, Ik ben
zeker dat de eeuwigheid mij daarvoor kroont met
lof en eer; dus: Of de wereld mij nu bespot
en hoont, ja, zelfs als ze mij veracht,
wanneer mijn Jezus mij eer bewijst: Wat kan mij
de wereld schelen!
|
|
|
6.
Aria T
|
Aria [Tenor]
|
Violino I/II, Viola, Continuo
|
|
Die Welt kann ihre Lust und Freud, Das Blendwerk
schnöder Eitelkeit, Nicht hoch genug erhöhen.
Sie wühlt, nur gelben Kot zu finden, Gleich einem
Maulwurf in den Gründen Und lässt dafür den
Himmel stehen.
|
De wereld kan haar lust en vreugde, die gemene
begoocheling van het niets, niet hoog genoeg
verheffen. Ze woelt, op zoek naar het ‘gele drek’
(=goud), als een mol in de grond, en laat
daarvoor de hemel staan.
|
|
|
7.
Aria S
|
Aria [Sopraan]
|
Oboe d'amore solo, Continuo
|
|
Es halt es mit der blinden Welt, Wer nichts auf
seine Seele hält, Mir ekelt vor der Erden. Ich
will nur meinen Jesum lieben Und mich in Buß und
Glauben üben, So kann ich reich und selig werden.
|
Het zal de blinde wereld blijven, voor wie zich
niet druk maakt om zijn ziel – Ik echter walg van
de aarde. Ik wil alleen mijn Jezus minnen, mij
oefenen in boete en geloof; zo kan ik rijk en
zalig worden.
|
|
|
8.
Choral
|
Koraal [S, A, T, B]
|
Was frag ich nach der Welt! Im Hui muss sie
verschwinden, Ihr Ansehn kann durchaus Den
blassen Tod nicht binden. Die Güter müssen fort,
Und alle Lust verfällt; Bleibt Jesus nur bei mir:
Was frag ich nach der Welt!
|
Wat kan mij de wereld schelen! Ze zal weldra
verdwijnen. Haar aanzien kan zeker de bleke
dood niet binden. Bezit is maar tijdelijk en
ook de lust gaat voorbij; Als Jezus maar bij mij
blijft: Wat kan mij de wereld schelen!
|
Was frag ich nach der Welt! Mein Jesus ist mein
Leben, Mein Schatz, mein Eigentum, Dem ich
mich ganz ergeben, Mein ganzes Himmelreich,
Und was mir sonst gefällt. Drum sag ich noch
einmal: Was frag ich nach der Welt!
|
Wat kan mij de wereld schelen! Mijn Jezus is mijn
leven, mijn schat, mijn eigendom, hem ben ik
gans toegewijd, hij is mijn hemels koninkrijk,
en alles wat ik me nog meer wens, Daarom zeg ik
het nog één keer: Wat kan mij de wereld schelen!
|
|
|
preek over Lukas 16:1-9
De onrechtvaardige (tès
adikias) maar verstandige (fronimos)
rentmeester (oikonomos)
Jezus heeft er een handje van om onverwacht uit de hoek te
komen. Zeker als hij gelijkenissen vertelt. Voor je het weet
zijn aan het eind van zo'n verhaal alle rollen omgedraaid,
is de verloren zoon gered, hebben de werkers van het elfde
uur evenveel ontvangen als die van het eerste uur en zit de
feestzaal vol met zwervers in plaats van genodigden. Maar
vandaag maakt hij het wel helemaal bont: Een parabel over
een onrechtvaardige rentmeester, of minder feodaal/landelijk
vertaald: een frauderende huisbeheerder (real
estate agent oiko-nomos, 'econoom' staat er).
Homilie
Beste mensen, ik brak
de lezing wat eerder af, omdat de daarop volgende verzen de
plooien al glad proberen te strijken waarin Jezus ons denken
met deze gelijkenis heeft gelegd: nl.
"Neem een voorbeeld aan de onrechtvaardige rentmeester…,
leer van hem hoe je ‘met overleg’ moet handelen."
Dat is toch wel een beetje shockerend.
Wat
is er aan de hand ? De rentmeester had blijkbaar van het
geld van zijn heer royaal geleefd, terwijl hij het moest
beheren… en als de fraude aan het licht dreigt te komen,
schiet hij nog één keer in actie, en profiteert van zijn
laatste dagen als rentmeester om de schulden van de
schuldenaars van zijn heer te 'herschikken':
Jij, daar, 100 vaten
olie: scheur maar in stukken en schrijf: 50...
Ja, ja, kan dat
zomaar... O geweldig.
Okay, 't is al goed,
laat maar zitten...
Als ik ooit iets voor
u kan doen... Precies.
En jij daar: 100
zakken tarwe: versnipperen en schrijf: 80.
Ja, ja, graag gedaan
hoor
Altijd tot
wederdienst bereid..
Zo
verschaft hij zich een mooi krediet bij al die mensen
die met hem samen aan hun schuldbekentenissen hebben zitten
knoeien...? En – zo redeneert hij – als hij
dan straks op straat staat, dan zouden die mensen hem
misschien wel willen helpen. Hij maakte zich ‘vrienden met
behulp van de onrechtvaardige mammon’ (aramees woord voor de
macht van het geld).
Nu zouden we dus
verwachten dat Jezus' zijn verhaal zou besluiten met:
Zo
gaat dat in de wereld… Zo handelen de kinderen der
duisternis onderling…: omkoperij,
smeergeld, fraude... en dan mekaar ‘dekken’ als het misgaat.
Maar bij jullie, kinderen des lichts, bij jullie
mag dat niet zo zijn.
Maar nee, dat staat
er niet. Er staat (vs 8)
“En
de heer (of Heer?) prees de onrechtvaardige rentmeester, dat
hij verstandig
(slim) gehandeld had”
Neem een voorbeeld aan de kinderen van deze wereld …
zij gaan met meer overleg te werk dan jullie.
Om
te eindigen met de bijna bizar klinkende oproep: Maak u
vrienden met behulp van de onrechtvaardige mammon (wereldse
goederen)… om – als die je ontvallen – alsnog onderdak te
krijgen in de eeuwige tenten…
U begrijpt: De kerk
heeft altijd wat met deze gelijkenis in de maag gezeten.
Het klinkt zo
a-moreel, alsof het er niet toe doet, dat die rentmeester
een fraudeur was, een charlatan van de bovenste plank. En
dan die man prijzen vanwege zijn slimheid. Dat kan toch
eigenlijk niet.
Er zijn allerlei
oplossingen voorgesteld om uit de knoop te komen. de eersten
staan in de verzen erna. De een al wat slimmer dan de ander.
En eigenlijk altijd tevergeefs: De gelijkenis blijft zeuren,
de inhoud ongemakkelijk. Ik ga ’m ook niet voor u oplossen.
Hij moet maar blijven schuren deze gelijkenis… zodat u er
ook na afloop van de viering nog over zit na te denken.
Ik
zal mij beperken en u één gedachte meegeven die ik
las in een bijbelcommentaar uit de tijd van Bach… Trouwens:
ook Bach zelf bezat dat boek. Op dat moment al bijna een
halve eeuw oud, maar werd nog steeds geregeld herdrukt. Het
was zo populair omdat de schrijver kort en bondig de zaken
kon uitleggen, en in puntsgewijze samenvattingen de zaken op
scherp stelde voor de lezer zelf.
De auteur, Johann
Olearius, was professor theologie en
‘General-superintendent’ (soort Lutherse variant van
aartsbisschop) in Saksen.
Hij wijst er bij zijn
bespreking op dat Jezus wel de onrechtvaardige rentmeester
prijst, maar niet zijn
onrechtvaardigheid
ten voorbeeld
stelt, maar zijn
‘slimheid’.
Of zoals onze vertaling zegt: dat hij
met overleg gehandeld
heeft
(‘fronimos’ - klug vertaalt Luther): bedachtzaam,
verstandig: Laudat ingenii felicitatem... Laudatur
genus, prudentia, non vero abusus. (Hij prijst
zijn inventiviteit, voorzichtigheid, maar niet het misbruik).
Olearius vat dan de zin van de gelijkenis samen in één zin:
Calliditas, prudentia & diligentia in
evitando malo temporali, proponitur ad imitationem in
evitando malo spirituali. [Biblische Erklärung, V,
p. 512]
De
Heer presenteert de slimheid, de vooruitziende blik, en de
nauwgezette ijver die de rentmeester aan de dag legde om aan
het tijdelijke kwaad te ontkomen als een voorbeeld
ter navolging om aan het geestelijke kwaad te
ontkomen.
Anders gezegd: Je kunt zeggen wat je wilt van die man, maar
hij was ‘bij de pinken’. En toen het erop aankwam was hij
daadkrachtig en wist precies wat hij moest doen om z’n
hachje te redden, toen de crisis kwam.
Welnu: Daaraan zouden Jezus volgelingen een voorbeeld moeten
nemen. Zij zouden even alert en attent het leven door moeten
gaan, hun ‘prioriteiten’ op orde hebben, zodat ze weten wat
hen te doen staat als de crisis komt… Niet om je hachje
te redden, maar om je ‘ziel te redden’.
(dat is het eeuwige
kwaad vermijden).
Dat
laatste is natuurlijk het springende punt. Je ziel
redden… Wat is dat?
Je
ziel dat is dat van waaruit je je leven leeft. Het
bepaalt waarvoor je leeft, waartoe je leeft.
En dan geldt: Wat baat het een mens dat hij de hele wereld
wint, maar schade lijdt aan zijn ziel… dan besef je dat er
in het aardse leven belangrijkere dingen zijn dan
rijkdom, eer, aanzien, genot. En op momenten dat het erop
aankomt – als de crisis komt – dan moet je een voorbeeld
nemen aan die rentmeester en ook zo handelen, met óverleg,
vooruitziend geconcentreerd op wat er werkelijk toedoet. Dan
zul je leven… ook als je sterft.
Genoemde professor eindigt met de oproep: “Vive, ut
vivas : leef zo, dat je zult leven…:
leef menselijk, leef christelijk, en je leeft zalig.”
En zo zijn we bij de
cantate aangekomen. Dat is één lange oproep om niet op de
wereldse zekerheden te vertrouwen: die falen toch. Laat je
niet verblinden door rijkdom, eer, aanzien, macht, lust…
Als
het erop aankomt, is het niets waard. Houd je daar zo weinig
mogelijk mee bezig, maak je er niet druk over, en wees er
zeker niet van onder de indruk: ‘Was frag ich nach der
Welt…’ is het immer weerkerende refrein. Elk van de 8
coupletten van het lied dat ten grondslag aan deze
koraalcantate eindigde met die zin. En in de lange
cantatetekst komt eigenlijk het hele lied voorbij…
Alles wat er zo mooi en indrukwekkend uitziet in deze
wereld: laat je er niet door verblinden of in slaap wiegen:
Dat biedt valse zekerheid: morgen is het weg. Hecht
je er niet aan, vertrouw er niet op.
En
dat gaat Bach dan toonzetten, die tekst. En dan heeft Bach,
net als Jezus ook een verrassing voor ons in petto: Hij doet
dat niet door waarschuwende muziek te schrijven (nuance: wel
degelijk in aria 4 en recitatief 5), maar door
te laten horen hoe fijn, lieflijk en mooi die
wereld is in aria 6 en 7. Verleidelijk tot en met… bekoorlijk. De muziek
brengt je in vervoering maar de tekst waarschuwt je
tegen de bekoring. De muziek laat je dansen, maar de
tekst zet je stil…
Dialectischer kan het
niet.
En
de 18deeeuwer had daar blijkbaar geen moeite mee.
Hij kon polyfoon denken. Dingen in zichzelf gewaarworden,
bijv. de ‘verlokkingen van de wereld’ en daarbij ook gewoon
toegeven dat dat fijn was, goed voelt… En tegelijk weten en
belijden: Pas op, hè, dat is het niet. Bereid je onderwijl
voor op die andere werkelijkheid, de geestelijke: oefen je
erin.
Ook
Bachs keuze voor de dwarsfluit als solo-instrument
past hierbij: dat was toen zonder meer een wuft en
werelds instrument: geassocieerd met het leven aan het
hof van de zonnekoning in Versailles… decadent. Als de
cantate begint, waan je je in een fluitconcerto met
Hotteterre als solist.
En als dan de laatste
twee aria’s komen, dan hoor je puur wereldse muziek, wordt
de dans ingezet: Bach laat horen hoe de ‘wereld ‘Lust und
Freude’ brengt… en niets in de muziek verraadt dat dit
volgens de tekstdichter een gevaarlijke begoocheling is.
Helemaal ironisch wordt het als de sopraan in aria 7 heel
lieflijk zingt dat ‘ze walgt van het aardse leven’…
Aan
u om de spanning tussen beide te voelen (de tekst
spreekt uw verstand aan, de muziek uw emoties) en er te
mediteren over de vraag: Waardoor laat ik mij uiteindelijk
leiden? Zijn mijn prioriteiten op orde… ?
|
|