|
||||||
BWV 34, O Ewiges Feuer! O Ursprung der Liebe
Preek 2021 - Bachfestival (Hooglied) Preek 2016 - rond Pinksteren
Men heeft altijd gedacht dat dit een late cantate van Bach was (uit de jaren 1740), omdat het enige handschrift dat bekend was uit die periode stamt. Echter: in 2009 vond een onderzoekster in Sint Petersburg enkele tekstboekjes terug die in Leipzig gedrukt zijn voor de kerkgangers. O.a. een boekje met de verzamelde teksten voor alle diensten rond Pinksteren 1727, en daar staat deze cantate ook bij. Hier enkele van de pagina’s. bron: TATIANA SHABALINA, ‘Recent Discoveries in St Petersburg and their Meaning for the Understanding of Bach’s Cantatas’ (Understanding Bach, 4, 77-99 © Bach Network UK 2009)
Zoals u ziet werd de cantate dus twee keer uitgevoerd op de eerste pinksterdag 1727 in Leipzig, in de voormiddag in de Nikolai-kerk, en 's avonds (late namiddag, vesper) in de Thomaskerk.
Verder nog van belang: de cantate is een 'parodie' (= hergebruik) van een cantate voor een huwelijksviering. Zowel in tekst als muziek nog goed hoorbaar/voelbaar. Motieven van 'de geest die woning' maakt en de 'liefde die bindt' uit het evangelie sluiten prima aan op de visie op het huwelijk. Als dan ook de vurige vlammen (origineel èn parodie) de muziek nog eens doen vibreren (in het openingskoor) dan past ook dat wonderwel op het Pinksterverhaal ('tongen als van vuur...'). Verder wordt de bruidegom als herder aangesproken in het origineel (nr 5, dat is het begin van het tweede deel post copulationem): Was hij een 'pastor'? In elk geval bepaalt dit wel de sfeer van de alt-aria : een echte pastorale. De zegenspreuk die de hoofdmoot vormt van de trouwdienst (in het recitatief voorafgaand aan deel 4 wordt psalm 128 geparafraseerd) wordt zonder verpinken nu op de verzamelde geloofsgemeenschap toegepast. Een prachtige cantate, zeer geslaagde vorm van recyclage... In de muziek hoor je de vlammen in deel 1 (ze krijgen 'tegenwicht' in een eeuwige grondtoon) en als je goed luistert hoor je dat Bach in het origineel ook het woord 'vereinigt' (in dieses vereinigte Paar) muzikaal heeft onderstreept. Tenslotte is het verhelderend om te lezen dat in het origineel van het slotkoor het werkwoord 'Eilen' (haasten, snellen) een hoofdrol speelt: het maakt de 'drive' in de muziek plots heel logisch.
Preek uit 2021 (19 september - Bachfestival - Anwerpen)
O Ewiges Feuer,
o Ursprung
der Liebe.
Ignaas Devisch (in zijn wat doelloos dolend boek ‘Vuur’), heeft het
nog eens opgeschreven: vuur heeft mensen altijd gefascineerd:
Mysterium fascinans et tremendum… rijk van het goddelijke,
religieuze. Vuur is een oerkracht. Herakleitos zei het al:
vuur is het oer-element. Alle verandering in de wereld komt voort
uit de transformatie van elementen, met als oersubstantie –
eerste beginsel – vuur. Zodoende
is alles altijd in beweging, in wording, verandering Panta rhei,
kai oudèn ménei heeft dus niet alleen met de river te maken
(waarin je niet 2x kunt afdalen), maar ook met vuur. Vuur: als ik
dat in muziek vertaal dan hoor ik Manuel de Falla, de rituele
vuurdans, mesmerizing, kloppende hartslag, betoverend, maar
ook haunting.
O Ewiges Feuer, o Ursprung der Liebe.
Ook de liefde is een oerkracht… zij is verwant aan het vuur.
Goed gekozen door de cantatedichter. De hartstocht is een fysieke
beleving, krachtig sterk. Je kunt ontvlammen in liefde, en dan
verandert alles. Net als een vuur: fascinans et tremendum: Wek de
liefde niet, voor haar tijd. (Hooglied) Of je wordt erdoor
verteerd. Liefde is sterker dan jezelf, sterk als de
dood.
O Ewiges Feuer, o Ursprung der Liebe
Op dit moment misschien toch goed om ons te binnen te brengen dat we
eigenlijk gaan luisteren straks, naar de hoofdmuziek voor een
huwelijksviering.
Bach heeft die het jaar daarop hergebruikt/herbestemd voor
Pinksteren. (u weet wel dat feest waarbij de uitgetelde leerlingen
van Jezus plots in vuur en vlam staan, en het evangelie beginnen te
verkondigen). Opvallend: In de teksten van de twee koren en de ene
aria zijn maar heel weinig wijzigingen zijn aangebracht.
Dus het beeld op de achtergrond is eigenlijk nog steeds: twee mensen
die bij het altaar staan, en die in het openingskoor naar elkaar
worden toegeleid om ‘verenigd’ te worden. Hun liefde voor elkaar is
de oerkracht die hen naar elkaar toe-drijft. Prachtig hoe Bach dat
in muziek heeft gevat: Meteen in het begin wordt het
eeuwigheidskarakter van de liefde opgeroepen: Een lang
aangehouden noot (van de trompet met trillers). En die noot blijft
maar terugkeren, en duren, ook in de zangstemmen. En meteen daarop,
daaronder, daarboven een niet aflatende strijkersbeweging.
Ook permanent aanwezig: het
vuur, het dansen van de vlammen: een bezwerende indruk maakt het,
ook bij Bach.
En dan gaat het verder (2de zin, openingskoor) : Dat
ook wij aangestoken mogen worden, ontvlammen. Hoeveel energie
gaat er niet van uit, vooral omdat er na het begin een fuga volgt,
waarbij de beide tekstdelen als thema’s tegen elkaar worden
uitgespeeld. Wat een drive, wat een kracht, wat een
levensvreugde… Ja, we zijn vandaag niet bezig met vage spirituele,
zweverige toestanden, neen: het gaat hier om de basale –
fundamentelel – kracht van de liefde, die het bestaan van de
mensheid draagt, als een vuur
alles doortrekt en verandert…
Niet toevallig dat deze zeer levens-beamende tekst (en dito
muziek!) uit de Lutherse traditie stamt. Het is in het Westers
christendom naar mijn weten de enige stroming die voluit JA heeft
durven zeggen tegen het lichamelijk leven (als geschenk van de
Schepper-God, en dus ‘goed’), inclusief de seksualiteit.
Luther – grootgebracht als monnik – is zelf getrouwd, en heeft ervan
genoten, van het samenleven, met zijn vrouw. Hij moest er wel
aan wennen, die vlecht naast hem op het kussen, maar eens gewoon
geworden, kon hij het niet meer missen. Prachtige brieven zijn er
bewaard…En later, als er kinderen komen, die hij als van God gegeven
vruchten van de liefde beleefde. Helemaal in de lijn van wat wij het
Oude Testament noemen, het heilige boek van de Joden. Niet toevallig
natuurlijk dat Hooglied in dat deel van de Bijbel staat.
Enfin, ik ga verder:
Zonder schroom wordt in deze traditie ook de fysieke beleving
van de ‘eenheid’ als een beeld gezien van de intense band die
de gelovigen hebben met Christus. Christus is niet ver weg, niet in
de hemel-hoog-daarboven – God ook niet. een: hij is heel dichtbij.
Hij woont in het hart van de gelovigen. In het openingskoor
zijn die ‘harten’ al ontvlamd in liefde voor Hem. En in het
recitatief wordt de Heer dringend gebeden om zijn intrek te nemen in
het hart. Paratum cor meum: Mijn
hart is bereid, om U te ontvangen.
Wat moeten we ons daarbij voorstellen? Christus in het hart. Daar is
weinig mystieks aan: Christus in het hart: dat is – in de lijn van
de evangelielezing – ‘doen wat Christus zegt’. Dat klinkt wat
onvriendelijk (betere vertaling: ‘zijn woord bewaren’)
maar wie de Johanneïsche
geschriften kent, die weet wat daarmee bedoeld wordt: Doen wat
Christus zegt = elkaar liefhebben. Talloos zijn de
zinsneden, zowel in het evangelie als de brieven van Johannes waar
de identificatie gelijkschakeling plaatsvindt: ‘Wie in de
liefde blijft, die is in God, en
God in Hem’. Alle kanten op wordt dat onvouwd. Zozeer dat Johannes
in een brief aan een ruziënde gemeente, opeens kan uitroepen; God?
God? God is liefde, en wie in de liefde blijft, blijft in
God.
Amo, et fac quod vis.
Heb lief, en doe wat ge wilt (aldus de gewaagde vertolking van
Augustinus). Ja, als je echt liefhebt, dan weet je ook wat
het ‘goede’ is het ware en het schone. En pas op: Echte
liefde heeft een sterke morele kracht. Het respecteert de
ander, zoekt zichzelf niet, laat de ander tot z’n recht komen, tot
bloei. Geloven in God is dus blijven geloven in de kracht van het
eeuwige vuur, de oorsprong van de liefde, dat dat blijft
branden, altijd, onder alles. Geloven, dat is: blijven vertrouwen
dat je altijd weer opnieuw kunt proberen connectie te maken, aan te
sluiten op, die krachtige onderstroom van het leven. Een vuur kan
altijd weer oplaaien – het is eeuwig. En liefde is sterk, sterk als
de dood.
Ach ja, ik kan nog zoveel meer zeggen, maar dat doe ik niet. Het is
een geweldige cantate. Prachtige muziek met een superbe tekst.
Enkel nog een paar vondsten:
- In nr. 2, het recitatief is er die schone zin: Heer, ons hart
heeft de waarheid leren kennen, en wij houden u die u voor: ‘Du
willst bei Menschen gerne sein…
Is dat niet prachtig in z’n eenvoud: Wat is de diepste waarheid over
God: ‘Hij wil graag bij de mensen zijn.’ Hij heeft die lief… Hij kan
niet zonder de mensen. Alles heeft hij voor ze over. Hij is een
mens-lievend God. Dat is God van A-Z, alfa en omega. Wat wil je nog
meer !
- En dan die ontroerende aria (nr. 3). Als die straks gezongen
wordt, dan kunnen we ons bijna letterlijk warmen aan Gods
liefdevolle aanwezigheid. De oerkracht van het begin, het vuur is
getemd, beter gedomesticeerd. Het is in ons huis(gezin). Het
haardvuur dat verwarmt, een vlam die staat te branden, zachtjes op
een kaars. God is thuis gekomen. Heeft z’n intrek genomen in
het hart. De communie, het samenleven kan beginnen. In de
oorspronkelijk huwelijkscantate was dit trouwens de aria na de
uitwisseling van de trouwbeloften ‘post copulationem’ in het
Latijn. De onstuimig dansende violen uit het openingskoor zijn nu
gedempt en worden aan octaverende dwarsfluiten gekoppeld, De
‘soundscape’ die daardoor ontstaat: het geeft het geheel een bijna
bovenaardse glans…, zoals in de ‘Schweisstuch’ aria uit de
Paascantate die uit dezelfde jaren stamt als deze cantate.
- Maar dan is het nog niet afgelopen. Neen. De ‘trouwzegen’ uit de
oorspronkelijke cantate, wordt in de Pinkstercantate op u allen
gelegd: De vrede over Israel, het bruidspaar, de gemeente, komt ook
over u:
May the road rise up
to meet you.
May the wind be
always at your back.
May the sun shine
warm upon your face;
the rains fall soft
upon your fields
and until we meet again,
may God hold you in
the palm of His hand.
Amen.
Preek BWV34 – Johannes 14 (St. Norbertus, 1 mei 2016)
Zolang Jezus op aarde was, was alles duidelijk voor zijn leerlingen. Hij was de stem van God, en wie naar Hem luisterde, zat goed. Echter: Jezus is er niet meer, tenminste niet meer letterlijk, lijfelijk. En dat creëert een probleem, het kernprobleem eigenlijk van de kerk. We moeten het nu in zekere zin ‘zelf uitzoeken’. En dan wil het wel eens misgaan:
De lezing uit het boek Handelingen (h. 15) geeft daar een voorbeeld van: De enthousiaste bekeerling, de apostel Paulus, had nu ook ‘goyiem’, niet Joden, overtuigd dat Jezus geweldig was. Zij wilden nu ook wel bij ‘die Jezus’ horen en – beetje oneerbiedig gezegd - toetreden tot de club. Maar ja, dat gaat zomaar niet. Jezus was een Jood, de apostelen waren Joden, alle christenen waren Joden en zij leefden dus ook allemaal als Joden. Ja, het christendom was eigenlijk gewoon een ‘stroming binnen het Jodendom’: zo heetten ze ook Zij zijn degenen die binnen de synagoge ‘de weg van Jezus’ volgen... zoals je er ook had die ‘weg van Hillel’ of ‘Sjammai’ volgden.
U voelt al: daar ontstaat een conflict over de toelatingsvoorwaarden. Die nieuwkomers moeten gewoon Joden worden, vinden de meesten, met alles erop en eraan, nogal logisch: ‘Zo zijn onze manieren, …En al wie met ons mee wil gaan, die moet onze manieren verstaan.’ Dus besnijdenis, spijswetten, sjabbat en alles wat daar nog verder bij kwam kijken. Vanuit het hoofdkwartier in Jeruzalem waren sommigen al spontaan de nieuwelingen in Antiochie gaan duidelijk maken dat dat toch zeker wel de bedoeling was. Velen (onder wie Paulus) vonden dat dat niet kon. Dat waren toch uitwendige zaken, die hadden ‘toch niets met de kern van het evangelie’ te maken. Laat die mensen toch gewoon meedoen, zo zoals ze zijn. Wat maakt dat nu uit, riepen sommigen ?
Onrust, twist is het gevolg. De spanningen liepen hoog op. U merkt het; niets nieuws onder de zon. Toen ging het over dit soort zaken, nu over andere.
En… Jezus was er niet, dus hem konden ze het niet meer vragen. Wat te doen ?
Wel: men besluit te gaan praten, er wordt een bijeenkomst georganiseerd in Jeruzalem, vooruit: een concilie, en alle ‘stemgerechtigden’ – iedereen die betrokken is en wat te zeggen heeft – praten mee tot men een consensus bereikt wordt. En dat is een compromis, natuurlijk: leven en laten leven: niet de hele thora, geen besnijdenis, niet al die spijswetten, enkel een viertal vuistregels. En die worden nu aan alle twistende partijen per brief meegedeeld en toegelicht – we hebben het gehoord, ingeleid met de formule: ‘Het heeft ons en de heilige geest goedgedacht’.
Dat is niet mis: wat komt die heilige geest daarbij doen ?
Je kunt dat lezen als een manier om een menselijk besluit ‘kracht bij te zetten’, maar zo wil ik dat vandaag eens niet doen. Het kan ook andersom. Waar mensen overleggen en net zolang blijven praten, elkaar opzoeken, tot ze elkaar vinden, … daar heerst een ‘constructieve geest’. En als je dan – uiteindelijk – toch overeenstemming bereikt, elkaar vindt, de tegenstellingen overbrugt, dan zeg je dat de ‘positieve geest’ die er was, hierin een doorslaggevende rol heeft gespeeld.
Waarom zouden we de geest dan ook niet de eer geven die hem toekomt: Geestelijke zaken zijn ook realiteiten.
Even terzijde: Die ‘conciliebesluiten’ uit Handelingen zijn later ook gewoon weer zijn aangepast. Nogal logisch zou ik zeggen: De kerk is een beweging: Geared to the times, anchored to the Rock .. , een levend organisme en het is precies de geest die levend maakt … de heilige geest, de positieve geest, de constructieve geest…
Nu, als Johannes in het evangelie over de geest spreekt, en nu ben ik terug bij de evangelielezing, dan moeten we dat misschien juist niet al te mysterieus willen verstaan (spiritualistisch of extatisch), maar heel gewoon. Het gaat daar over ‘de geest die u helpt door u te binnen te brengen alles wat Jezus gezegd en gedaan heeft’… ‘In die geest’ moeten de discipelen verder gaan..
Jezus is er dus wel niet meer lijfelijk bij, bij zijn leerlingen, bij zijn kerk, bij ons, maar dat wil niet zeggen dat hij afwezig is. Zijn geest is er nog… je voelt z’n invloed, als je aan hem denkt. Hoe hij was, hoe hij handelde met mensen, en wat hij gezegd heeft. En mensen kunnen proberen elkaar te zien in zijn geest, elkaar proberen te vinden als er spanningen zijn, als ze elkaar dreigen kwijt te raken.
En misschien gebeurt er dan wel iets ! Zoals gezegd: geestelijke zaken zijn ook reëel !
Twee woorden kenmerken die geest volgens het stukje dat wij uit Johannes hebben gelezen: ‘liefde’… en ‘vrede’… De liefde dat is de manier waarop God in ons woont (beeld ‘woning maken, bij u verblijven) De vrede, die geeft Jezus als een soort ‘erfenis’ mee; ‘Vrede laat ik u, mijn vrede geef ik U’. Sjalom een rijk woord: allesomvattende vrede, waarin tegenstellingen niet worden ontkend, maar overstegen, overbrugd: heelheid.Als je samenleeft in die ‘geest van liefde en vrede’ dan is Jezus er nog bij.
Ziet u: Jezus is wel weg, maar daarmee is Hij nog niet uitgeteld. Zijn geest is er nog. En die is dus niet abstract, maar heel concreet: en heel nabij: in u.
Het gaat er m.i. dus om dat de kerk zelf de verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden.. en vol ijver blijft verder doen in de geest van Christus…Botst het, vonkt het, dan moet je bidden om die geest.. letterlijk: dat je weer iets krijgt van die ‘spirit’ die Jezus woorden en daden ook kenmerkten.
En mocht u al naar een iets concreter beeld verlangen: Pinksteren biedt u dit aan: tongen als van vuur…
De Pinkstercantate van 1726 begint er mee:: O Ewiges Feuer, o Ursprung der Liebe Een lang aangehouden noot onderstreept het eeuwigheidskarakter van de liefde (te beginnen bij de trompet).. en meteen daaronder een niet aflatende strijkersbeweging, permanent aanwezig, illustreert de lekkende vlammen, de tongen als van vuur. Schitterend voorbeeld van ‘Tonmalerei’. De hele eerste beweging wordt dit volgehouden, waardoor dit stuk een bijna bezwerende indruk maakt. Zoveel energie als ervan uitgaat, zo’n enorme drive: Dat vermag het vuur van de liefde. Zo krachtig kan Chritus’ geest zijn.
En in de rest van de cantate wordt geprobeerd om dat laaiende vuur, dat op Pinksteren naar buiten slaat, te internaliseren… Hiervoor gebruikt de tekstdichter het beeld uit de lezing dat ‘God tot ons wil komen en in ons woning wil maken’. God wordt uitgenodigd, gebeden om met die liefde in ons hart te komen wonen. De vrome taal van de 3 eeuwen geleden, maar we begrijpen het wel. Het gaat erom dat we ons die geest van christus ‘eigen maken’, dat we ons daarmee vertrouwd maken, dat we ‘erin leven’. Dat het vuur altijd in ons blijve branden…
In een ontroerende aria (nr. 3) kunnen we ons warmen aan dit vuur van de liefde, zittend bij de haard van Christus’ aanwezigheid. Gedempte violen en octaverende dwarsfluiten geven het geheel een bijna bovenaardse glans, terwijl de alt ervan mag zingen.
Enfin: over muziek moet je niet praten, die moet je horen. Dus volsta ik met u te vertellen dat u na deze aria nog een verrassing te wachten staat als de zegenspreuk uit psalm 128, die natuurlijk nog uit de huwelijkscantate stamt, ook over u wordt uitgestort door koor en orkest.
De Here zegene U uit Sion, opdat gij het goede van Jeruzalem moogt zien al uw levensdagen. en opdat gij uw kindskinderen moogt zien. Vrede zij over u en over Israel. Amen.
|
||||||
|