BWV 57 Selig ist der Mann (Dialogus)
Tweede Kerstdag (of gedenkdag van Stefanus)
Eerste uitvoering: 26 december 1725, Leipzig.
Tekst: 1-7. Georg Christian Lehms, Gottgefälliges Kirchen-Opffer (Darmstadt, 1711)
slotkoraal (8) -
Richte dich, liebste... slotcouplet (6) van
Ahasverus Fritsch, “Hast du denn, Jesus,
dein Angesicht”
(Lehms had een ander koraal voorzien: "Kurz ist dein irdisch
Leben". Wijziging van Bach?)
Traditionele Schriftlezingen voor de gedenkdag van Stefanus, eerste martelaar
Handelingen der apostelen [6:8-10; 7:2a]7:51-59 (Stefanus’ marteldood) [klik hier voor de tekst]
|
Dialoog tussen bas (Jezus) en sopraan (Anima, de ziel) |
|
|
1. Aria [Dictum] “Selig ist der Mann, der die Anfechtung erduldet; denn nachdem er bewähret ist, wird er die Krone des Lebens empfahen.” |
[Spreuk] "Zalig is de man, die in de verzoeking volhardt, want, wanneer hij beproefd is, zal hij de kroon des levens ontvangen." (= Jacobus 1:12) |
|
2. Recitatief Ach! dieser süße Trost erquickt auch mir mein Herz, das sonst in Ach und Schmerz sein ewig Leiden findet, und sich als wie ein Wurm in seinem Blute windet. Ich muß als wie ein Schaf bei tausend rauhen Wölfen leben; ich bin ein recht verlaßnes Lamm, und muss mich ihrer Wut und Grausamkeit ergeben. Was Abeln dort betraf, erpresset mir auch diese Tränenflut. Ach, Jesu, wüßt’ ich hier nicht Trost von dir, so müßte Mut und Herze brechen, und vollerTrauren sprechen:
3. Aria Ich wünschte mir den Tod, wenn du, mein Jesu, mich nicht liebtest. Ja, wenn du mich annoch betrübtest, So hätt’ ich mehr als Höllennot. |
Ziel: Ach! deze zoete troost verkwikt ook mijn hart, dat voor de rest in grote smart zijn eeuwig lijden vindt en in zijn eigen bloed – gelijk een worm – wanhopig kronkelt. Ik moet – gelijk een schaap – bij duizend wilde wolven leven; (vgl Mt 10:16) Ik ben een eenzaam lam en moet mij hun wreedheid en woede laten welgevallen. Wat Abel ooit overkwam ontlokt nu ook aan mij deze vloed van tranen. Ach, Jezus, indien ik nu niet zeker wist dat er bij U troost te vinden is, dan zou mijn moedig hart breken en intriest moeten spreken:
Ziel: Als gij, mijn Jezus, mij niet liefhadt, dan zou ik dood willen zijn. Ja, zoudt gíj mij ook nog bedroeven ik zou door een hel gaan, ja nog erger. |
|
4. Recitatief bas: Ich reiche dir die Hand und auch damit das Herze. sopraan: Ach! süßes, liebes Pfand, du kannst die Feinde stürzen, und ihren Grimm verkürzen.
5. Aria Ja, ja, ich kann die Feinde schlagen, die dich nur stets bei mir verklagen, drum fasse dich, bedrängter Geist. Bedrängter Geist, hör auf zu weinen, die Sonne wird noch helle scheinen, die dir jetzt Kummerwolken weist. |
Jezus: Ik reik u mijn hand en daarmee ook mijn hart. Ziel: Ach, zoet liefdespand, gij kunt mijn vijanden ten val brengen en hun grimmigheid inkorten.
Jezus: Ja, zeker kan ik uw vijanden verslaan die u bij mij steeds aanklagen, daarom: herpak u, bedrukte geest. Angstige ziel, stop met wenen, de zon zal weldra helder schijnen waar nu nog zorgenzware wolken zijn. |
|
6. Recitatief Jesus: In meinem Schoß liegt Ruh’ und Leben, dies will ich dir einst ewig geben. Seele: Ach! Jesu, wär ich schon bei dir, ach! striche mir der Wind schon über Gruft und Grab, so könnt’ ich alle Not besiegen. Wohl denen, die im Sarge liegen, und auf den Schall der Engel hoffen; Ach! Jesu, mache mir doch nur, wie Steffano, den Himmel offen. Mein Herz ist schon bereit zu dir hinauf zu steigen. Komm, komm, vergnügter Zeit! du magst mir Gruft und Grab, und meinen Jesum zeigen. |
Jezus: In mijn schoot ligt rust en leven, die zal ik eens voor eeuwig aan u geven. Ziel: Ach! Jezus, was ik maar vast bij u, ach! streelde de wind reeds mijn graf en groeve, dan kon ik alle nood overwinnen.. Welzalig zij, die in de doodskist liggen, en op het bazuingeschal van de engelen hopen; Ach, Jezus, laat voor mij toch ook - zoals voor Stefanus - de hemel opengaan. Mijn hart is al gereed (vgl. ps 108:2) om naar u op te stijgen. Kom, kom, genoeglijk uur ! Toon mij graf en groeve met mijn Jezus erbij. |
|
7. Aria Ich ende behende mein irdisches Leben, mit Freuden zu scheiden verlang’ ich jetzt eben. Mein Heiland, ich sterbe mit höchster Begier, hier hast du die Seele, was schenkest du mir?
8. Koraal Richte dich, liebste, nach meinem Gefallen und gläube daß ich dein Seelenfreund immer und ewig verbleibe, der dich ergötzt, und in den Himmel versetzt aus dem gemarterten Leibe. |
Ziel: Ik beëindig nu snel mijn aardse leven, met vreugde te scheiden, verlang ik heden. Mijn Heiland, ik sterf met groot verlangen, hier hebt u mijn ziel, wat schenkt gij mij ?
(Jezus) : Voeg u, liefste, naar mijn welgevallen, en geloof dat ik voor altijd en eeuwig uw zielsvriend blijf, die u in vervoering en naar de hemel brengt, uit uw gemartelde lichaam. |
De christen uit deze cantate verlangt onder druk van de ‘vijanden’ (= geestelijke machten van zonde en ellende) een blik te mogen slaan in de hemel om Jezus te zien... net als Stefanus. De dialoog die zich dan ontspint tussen ‘de ziel’ (Anima = Sopraan) en ‘Jezus’ (=Bas) is pure liefdeslyriek, maar dan met mystieke strekking. De ziel bekent dat zij zich het leven niet kan voorstellen zonder (de liefde van) Jezus (3). Zijn toenadering wordt gezocht en zijn macht bezongen (4,5). Het verlangen om met Hem verenigd te worden (unio mystica) wordt zelfs zo hevig, dat de dood begerenswaardig (7) wordt en de reeds gestorvenen gelukgewenst, omdat zij al dichter bij de Jezus zijn dan deze verliefde ziel, die moet verzuchten: Ach, Jezus was ik maar vast bij u (6).
Zo ontroerend de muziek, zo vervreemdend de teksten. De woorden komen uit de pen van G.C. Lehms (1684-1717), hofdichter en hofbibliothecaris te Darmstadt, uit wiens eerste bundel met cantateteksten Bach in de loop van zijn carrière maar liefst 10x heeft geput voor zijn cantates. Blijkbaar spraken deze teksten hém wel aan. Twee opmerkingen:
1. We moeten wel
goed lezen (dat wil vaak zeggen: dóórlezen). De zin
Ich
wünschte mir den Tod (3) is bijv. een ‘irrealis’ en wordt
gevolgd door de ‘opheffende voorwaarde’:
wenn du, mein Jesu,
mich nicht liebtest (voorwaarde waaraan wordt voldaan).
Zelfs schokkende zinnen als Wohl denen die im Sarge liegen
(6) en
Ich ende behende mein irdisches Leben (7)
verheerlijken niet de dood op zich, maar zijn gericht op
wat er ‘na de dood’ nog komt. Bach predikt niet een vorm van
wereldverachting (zoals veel van zijn interpreten hem
verwijten), maar slechts een vergaande relativering van het
belang van het aardse leven door er een hemelse verwachting
tegenover te zetten.
Het gaat dus niet om
doodsverlangen
op zich,
maar om verlangen naar een
beter leven
dat enkel door de
dood heen kan worden bereikt.
Als ‘poort tot het hemelrijk’
verliest de dood dus iets van haar bitterheid en gruwel. Een
wijze van kijken die ons vreemd is geworden, maar die op zich
niet onbijbels is (vgl. bijv Paulus in zijn brieven:
2Korinthiërs 4:16v, Galaten 2:20, Filippenzen 1:21).
2. Dat sterven, die dood, was in de 18de eeuw een bittere realiteit. Bach’s gezin heeft z’n portie ook wel gehad aan kraambed- en kindersterfte. Als het aardse leven dan echt een ‘Jammerdal’ is (lage levensverwachting, bijna geen heelkunde, nauwelijks pijnbestrijding) dan kun je misschien ook maar beter proberen dat leven consequent anders te bezien, vanuit de eeuwigheid (sub specie aeternitatis) bijvoorbeeld. Dan is er tenminste nog ergens iets moois en heels te verwachten.
enkele kruimeltjes:
- Abel (2) = eerste martelaar van de oude tijd; Stefanus = eerste martelaar van de christelijke era.
- in (3) wordt het contrast tussen de twee delen van de hoofdzin reeds in de instrumentale intro middels twee contrasterende thema’s aangekondigd en later uitgewerkt. Let ook op de grote intervalsprong naar beneden die het woord ‘dood’ begeleidt.
- in (5) roepen repeterende zestienden en gebroken drieklanken de vreugde op om de overwinning.
- Bach zèlf heeft het oorspronkelijke slotkoraal (van Lehms) vervangen door het huidige (8) waardoor het in de ‘dialogus’ betrokken wordt. Het is het antwoord op de vraag van de ziel, waar aria (7) mee eindigde: Mijn Heiland, ik geef aan u mijn ziel (de geest); wat schenkt gij mij ?
- Stefanus (Gr: Στέφαυος) = kroon, krans (1)
Handelingen der apostelen [6:8-10; 7:2a]7:51-59 (Stefanus’ marteldood)
[De tekst is afkomstig uit de Nieuwe Bijbelvertaling, een oecumenisch vertaalproject van de gehele bijbel, dat in 2005 zou moeten zijn voltooid.]
[Stefanus, Messiasbelijdende Jood, heeft met woord en daad grote indruk gemaakt op het volk en komt daarom in conflict met enkele leden van (voornamelijk hellenistische) synagogen. Die verspreiden valse beschuldigingen: Hij zou ‘Mozes’ en ‘God’ belasterd hebben. Stefanus wordt gearresteerd. Voor de Hoge Raad verdedigt hij zich met een lofzang op ‘Mozes’ maar eindigt – tactisch onverstandig – met een frontale aanval op het religieuze establishment van zijn dagen:]
Halsstarrige heidenen die u bent, u wilt niet luisteren en verzet u steeds weer tegen de heilige Geest, zoals uw voorouders ook al deden. Wie van de profeten hebben uw voorouders niet vervolgd? Degenen die de komst van de Rechtvaardige aankondigden hebben ze gedood, en zelf hebt u nu de Rechtvaardige verraden en vermoord, u die de wet ontvangen hebt [...]maar er niet naar hebt geleefd.’
Toen ze dit hoorden, werden ze razend van woede en drift. Maar vervuld van de heilige Geest sloeg Stefanus zijn blik op naar de hemel en zag de luister van God, en Jezus, die aan Gods rechterzijde stond, en hij zei: ‘Ik zie de hemel geopend en de Mensenzoon, die aan Gods rechterzijde staat.’ Maar ze schreeuwden en tierden, hielden hun handen voor hun oren en stormden met zijn allen op hem af. Ze dreven hem de stad uit om hem te stenigen. [...]Terwijl Stefanus gestenigd werd, riep hij Jezus aan met de woorden: ‘Heer Jezus, ontvang mijn geest’. Hij viel op zijn knieën en riep luidkeels: ‘Heer, reken hun deze misdaad niet aan!’ En na deze woorden stierf hij.
[De tekst komt uit de Statenbijbel (1ste druk 1637), zo genoemd naar de opdrachtgever en hoofdsponsor van deze vertaling: de Hoogmogende Heren Staten Generaal van de Verenigde Nederlanden.]
Daarom ziet, Ik zende tot u profeten, en wijzen, en schriftgeleerden, en uit dezelve zult gij sommigen doden en kruisigen, en sommigen uit dezelve zult gij geselen in uw synagogen, en zult hen vervolgen van stad tot stad; Opdat op u kome al het rechtvaardige bloed dat vergoten is op de aarde, van het bloed des rechtvaardigen Abels af tot op het bloed van Zachaia, den zoon van Barachia, welken gij gedood hebt tussen den tempel en het altaar. Voorwaar zeg Ik u: Al deze dingen zullen komen over dit geslacht. Jeruzalem, Jeruzalem! gij, die de profeten doodt, en stenigt, die tot u gezonden zijn! hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen haar kiekens bijeenvergadert onder de vleugels; en gijlieden hebt niet gewild. Ziet, uw huis wordt u woest gelaten. Want Ik zeg u: Gij zult Mij van nu aan niet zien, totdat gij zeggen zult: Gezegend is Hij, Die komt in den Naam des Heeren!
Dick Wursten (dick@wursten.be)
