Bach heeft deze Paas-cantate ('oratorium'is een groot woord)
eigenlijk niet als zodanig geschreven. D.w.z.: hij heeft de
muziek geschreven bij een andere tekst dan deze. Op 23 februari 1725
verjaarde namelijk de Christian von Sachsen-Weissenfels, een
goede bekende van Bach (en zijn vrouw). In 1729 kent die Bach
trouwens nog de
titel van 'Capellmeister' toe. De hertog hield van de
jacht en de natuur. Deze 'serenade', Congratulations-Kantate,
zal hij vast erg op prijs gesteld hebben want het is een
'Herderscantate', een pastorale (herders, herderinnetjes, schapen en
bloemenkransen): Entfliehet, verschwindet, entweichet, ihr
Sorgen (BWV 249a). De muziek is verloren gegaan, maar de
tekst is bewaard (Picander). Voor Pasen van datzelfde jaar (1 april 1725)
heeft Bach de muziek
hergebruikt en een tekst laten vervaardigen (men gokt: ook door
Picander, maar het kan ook iemand anders zijn, of Bach zelf, why
not?) die bij de bestaande muziek past: Kommt, gehet und
eilet. De recitatieven zijn nieuw (kleine moeite voor
Bach). De koorpartijen, aria's (incl. duet en kwartet) uit de
verjaardagscantate zijn deskundig van een nieuwe - paasachtige -
tekst voorzien. Slimme recyclage, heel gebruikelijk in die tijd, en
zeker geen teken van 'neglect'. Integendeel ! Nieuwsgierig naar de oertekst van
de Herderscantate: klik hier
(daar staan
beide teksten naast elkaar). In 1735 en ergens in de jaren 1740 voert
Bach de paascantate nogmaals uit, met de nodige revisies.
NB: Op 25 augustus 1726 gebruikte Bach de muziek nog een
keer, deze keer voor
de verjaardagvan Graaf Joachim
Friedrich von Flemming, (BWV 249b). Ook van deze cantate is
de muziek verloren gegaan. De niet-recitativische delen passen
echter opnieuw perfect op het Paas-oratorium/Herderscantate. Ik
zou zeggen: Bach heeft de muziek in elk geval
zelf de moeite van het hergebruik waard geacht...
De tekst kan op ons wat vreemd overkomen, maar is eigenlijk een
late uitloper van de Paas-spelen, een theatrale
're-enactment' van wat er op de Paasdag is gebeurd. Daarin worden de
verhalen uit de vier evangeliën in elkaar gevlochten, waardoor er
verschillende keren vrouwen naar het graf gaan, vaststellen dat de
steen weg is, en in
gesprek raken met engelen. Vast onderdeel: het zien van de linnen
doeken waarin Jezus was gewikkeld en de 'zweetdoek', die netjes
opgevouwen (!) in het graf zijn achtergelaten. En hoogtepunt: De
wedloop tussen Petrus en Johannes. Als ze bericht krijgen van de
vrouwn gaan ze om ter snelst naar het graf. En ander hoogtepunt: Maria Magdalena die in de hof haar Heer ontmoet en
meent dat hij de hovenier is. De bijhorende 'Paas-dialogen' zijn nog
door menig componist in de 17de eeuw op muziek gezet: bijv. Andreas
Hammerschmidt: Oster-Dialog. In de Paasspelen vaak vrij
geparafraseerd, in de kerkelijke liturgie vaak gebaseerd op de
Evangelie-harmonie van Johannes Bugenhagen (die bijv. ook Heinrich
Schütz gebruikt voor zijn 'Paas-oratorium'). De 'zweetdoek'-arie
heeft een sterke link met a. Petrus berouw (zijn tranen) en Lazarus'
opstanding (Johannes 11 - klassiek gelezen als een proleptische
allegorie, een 'Vorwegnahme' van de opstanding. Hij verschijnt nog
gehuld in zijn 'windselen': Sudarium. En Maria kreeg daar van Jezus
te horen dat de dood 'slechts een slaap' is voor wie geloven.)
Prachtige uitvoering van die aria door Mark Padmore (1995):
BWV 249
Oster-Oratorium
BWV 249
Paas-Oratorium
Maria Jacobi (S), Maria Magdalena (A),
Petrus (T), Johannes (B)
Maria de moeder van Jacobus (S),
Maria Magdalena (A), Petrus (T), Johannes B)
NB: in de laatste versie heeft Bach de namen
weggelaten.
Elke mens kan zich nu in (één van) de stemmen
herkennen.
Chorus
Kommt, eilet und laufet, ihr flüchtigen
Füße,
Erreichet die Höhle, die Jesum bedeckt!
Lachen und Scherzen
Begleitet die Herzen,
Denn unser Heil ist auferweckt.
Koor
Komt, loopt in ijltempo, gij vliegensvlugge voeten
op weg naar de spelonk, die Jesus bedekt !
Lach en scherts
vergezel onze harten,
want ons heil is opgewekt.
Alt
O kalter Männer Sinn!
Wo ist die Liebe hin,
Die ihr dem Heiland schuldig seid? Sopran
Ein schwaches Weib muss euch beschämen! Tenor
Ach, ein betrübtes Grämen Bass
Und banges Herzeleid Tenor, Bass
Hat mit gesalznen Tränen
Und wehmutsvollem Sehnen
Ihm eine Salbung zugedacht, Sopran, Alt
Die ihr, wie wir, umsonst gemacht.
Maria Magdalena
Gij, mannen, koud van hart !
Waar is de liefde gebleven
die gij de Heiland schuldig zijt ?
Maria Jacobi
Zij gij niet beschaamd ! Dat een zwakke vrouw u dat moet
zeggen !
Petrus
Ach, droeve bitterheid
Johannes
en bange hartepijn...
Petrus, Johannes
hebben met zilte tranen
en weemoedig smachten
hem een zalving toegedacht,
Maria Jacobi, Maria Magdalena
wat gij, net als wij voor niets hebben gedaan.
Sopran Seele, deine Spezereien
Sollen nicht mehr Myrrhen sein.
Denn allein
Mit dem Lorbeerkranze prangen,
Stillt dein ängstliches Verlangen.
Maria Jacobi
Ziel, uw specerijen
moeten geen myrrhe meer zijn.
Want enkel
het pronken met een lauwerkrans
stilt uw angstige verlangen.
Tenor
Hier ist die Gruft Bass
Und hier der Stein,
Der solche zugedeckt.
Wo aber wird mein Heiland sein? Alt
Er ist vom Tode auferweckt!
Wir trafen einen Engel an,
Der hat uns solches kundgetan. Tenor
Hier seh ich mit Vergnügen
Das Schweißtuch abgewickelt liegen.
Petrus
Hier is het graf
Johannes
En hier de de steen,
die het graf bedekte;
Maar waar is mijn Heiland dan ?
Maria Magdalena
Hij is uit de dood opgewekt !
Wij troffen een engel aan,
die het ons heeft kond gedaan.
Petrus
Hier zie ik vol vreugde
de zweetdoek afgewikkeld liggen.
Tenor Sanfte soll mein Todeskummer,
Nur ein Schlummer,
Jesu, durch dein Schweißtuch sein.
Ja, das wird mich dort erfrischen
Und die Zähren meiner Pein
Von den Wangen tröstlich wischen.
Petrus
Mijn doodsstrijd zal zacht zijn,
slechts een sluimeren,
Jezus, vanwege uw zweetdoek.
Ja, die zal mij dan verfrissen
en de tranen van mijn pijn
troostrijk van mijn wangen wissen.
Sopran-Alt Indessen seufzen wir
Mit brennender Begier:
Ach, könnt es doch nur bald geschehen,
Den Heiland selbst zu sehen!
Maria Jacobi, Maria Magdalena
Ondertussen zuchten wij
met brandende begeerte:
Ach, kon het toch maar snel gebeuren
dat wij de Heiland zelf zouden zien.
Alt
Saget, saget mir geschwinde,
Saget, wo ich Jesum finde,
Welchen meine Seele liebt!
Komm doch, komm, umfasse mich;
Denn mein Herz ist ohne dich
Ganz verwaiset und betrübt.