preek in twee delen (st. Norbertuskerk,
Zurenborg, 12 oktober 2014)
1.
fictief maar niet irreëel historisch
kader voor de lezing van de gelijkenis van de
verontschuldigingen volgens Mattheüs 22, 1-14 (=
evangelielezing 20ste zondag na trinitatis)
Zo’n 35
jaar na de dood van Jezus brak in Palestina de Joodse
opstand uit. Joodse vrijheidsstrijders namen het op tegen de
bezettende Romeinse macht. Na aanvankelijke successen
schrokken ze in Rome wakker en stuurden Vespasianus met 3
legioenen om orde op zaken te stellen. Zelf inmiddels tot
keizer gepromoveerd droeg hij het commando over aan zijn
zoon Titus en die rukte in snel tempo op naar Jeruzalem. Eén
voor één begaven de verdedigingslinies en de inwoners kwamen
als ratten in de val te zitten. De dramatische afloop is
bekend: na 6 maanden belegering trokken de Romeinse legers
dood en verderf zaaiend de stad binnen door, en ging de
Heilige stad in vlammen op, incl. de tempel. De rouwklacht
weerklinkt tot op de dag van vandaag.
Zie je
wel, mompelden sommige christenen buiten Palestina, dat is
de straf van God, omdat ze de Messias hebben verworpen en
ons het leven zuur gemaakt. Zij zeiden het nog zachtjes,
want er was vooral veel verdriet en ontsteltenis, want vele
van de eerste christenen waren Joden, maar de idee vond toch
ingang.
En men
haalde er de gelijkenis van de Heer bij, bijv. over dat
feestmaal en die uitnodigingen... God heeft ze geroepen, en
nog eens, maar ze hebben niet gewild, ze hebben het
genegeerd. Voilà, dit is de straf. Hun verdiende loon. Nu is
het aan ons.
Omineuze
redenering. Eén van de oervormen van het anti-judaisme in de
theologie van de christelijke kerk, olie op het vuur van het
anti-semitisme. De kerk, zo gaat de redenering, is in de
plaats gekomen van Israel. Wij zijn de nieuwe gasten,
de echte uitverkorenen.
Mattheüs
hoort, zo veronderstelt men, bij zo’n christengemeenschap,
wrsch. ergens in Syrie trouwens, een gemengde gemeenschap,
deels joden, deels niet-Joden. Niet veel later stelt hij
zijn versie van het evangelie te boek. Hij neemt die parabel
daar ook in op. En inderdaad: zijn taal is suggestief. Vs. 6
en 7: De koning stuurde zijn troepen, bracht de
moordenaars om en stak hun stad in brand... Denk nu maar
eens niet aan Jeruzalem in het annus horribilis 70.
“Mooi zo,
goed gezegd Mattheus”, ik zie sommige parochianen al
instemmend knikken. En aantal anderen hun wenkbrauwen
fronsen, en de meesten toch vooral bedroefd worden..., als
ze terugdenken aan die traumatische gebeurtenis. De
christelijke gemeenschap – ik zei het al – bestond nog uit
een mix van niet-Joden en Joden.
He, wacht
! Mattheus is nog niet klaar.
Kijk,
daar komt de koning. Hij komt eens zien wat voor gasten dat
nu zijn die zijn dienaren verzameld hebben voor de bruiloft
van zijn zoon. En wat ziet hij ! Daar zit er eentje
tussen die geen feestkleren aan heeft ! Hij stapt op de man
af: Hoe durf je zonder feesttooi op deze bruiloft te
verschijnen ! De man is met stomheid geslagen en weet niets
te zeggen ! De koning ontsteekt in woede. Eruit met die man
! Velen zijn geroepen, weinigen uitverkoren !
Als je
denkt dat je er bent, denk dan niet dat je er bent ! Zo
simpel is het niet bij God.
Hij heeft een hekel aan zelfgenoegzaamheid, en aan
achteloosheid ook.
Het
venijn van Mattheus’ preek zat in de staart.
Goed,
over dit anti-joodse aspect zal men zich in Bachs tijd geen
zorgen hebben gemaakt, integendeel vrees ik, maar des te
meer over dat feestkleed ! Wat was er mis met de kleren van
die man ? Wat had die dan moeten aanhebben ? Wat verwacht
God van ons ? Hoe kunnen we voorkomen dat we ‘uitgeworpen
worden’ ? En iedere prediker en uitlegger heeft zo
zijn eigen interpretatie, toevallig altijd volledig in lijn
met zijn eigen theologie.
Objectieve schriftuitleg is een mythe, maar dit geheel
terzijde.
Bent u
nieuwsgierig hoe men het in Bach’s tijd
uitlegde, dan moet u thuis cantate BWV 162 maar eens
beluisteren.
Die zoomt daar helemaal op in.
Onze cantate van vandaag helemaal niet !
Dat is
een ‘koraalcantate’ gebaseerd op het lied : “Schmücke dich o
liebe Seele” (maak u mooi, mijn lieve ziel) van Johann
Franck, een ‘Vorbereitungslied zum heiligen Abendmahl’: een
lied ter voorbebereiding op de communie.
Een
prachtig lied, met een even mooie melodie van Johann Crüger,
een grootmeester op dat terrein.
Innig en
stralend tegelijk, dankbaar aanvaardend en tegelijk
verheffend. Er ligt een glans over van het innerlijk
leven, dat zich verwondert over Gods liefde... voor
ons...
Want daar
gaat het over, over de mystieke verhouding tussen God, de
allerhoogste .. en het mensenkind, dat van zichzelf weet dat
het bij God in het niet zinkt.
Wat heeft
dat dan met de evangelielezing te maken ? Ach, dat is heel
simpel. Bach heeft de eerste zin van de gelijkenis gelezen
en hij wist het... Het hemels koninkrijk is als een
koning die een bruiloftsfeest gaf voor zijn zoon...En
hij dacht meteen aan de geestelijke bruiloft ...
De
oeroude mystieke traditie, die de ‘verbondssluiting’ tussen
God en zijn volk als beleeft als de bezegeling van een
liefdesrelatie. De Joodse rabbijnen deden dat al. Daarom
dat het Hooglied in de bijbel staat. Men las dat als
een parabel van hoe verliefd de ziel (de bruid) is op de
bruidegom, als liedjes van verlangen van de mens naar
vereniging, vervulling, heling, vervolmaking... extatisch
bij wijlen, innig veel vaker. Ook in de cantatetekst van
vandaag is het Hooglied op de achtergrond aanwezig (bijv. in
de eerste aria, deel 2... over de geliefde die klopt aan de
poort). De derde cantate van Bach voor deze zondag, nr 49
is één lange verliefde dialoog tussen de ziel en de
bruidegom...
En ookal
zijn Israel en de kerk uiteengegaan, deze traditie zijn ze
blijven delen. Veel Mariaverering uit de Romana is ook op
deze leest geschoeid. En ookal is later de kerk gescheurd,
de mystieken zijn elkaars werken blijven lezen. En Luther,
wel ja, hij was een fan van Bernard van Clairvaux. Alleen:
de mystieke innigheid moest weer terug naar de ware
oorsprong van het al het goede, de enige die het echt waard
was om zo hartstochtelijk bemind te worden: Jezus.
Staande
in deze traditie dichtte Franck zijn avondmaalslied. Daar,
aan de tafel, bij brood en wijn, daar gebeurt het. Daar
worden bruid (ziel) en bruidegom (Jezus) verenigd. Communie,
gemeenschap... Daar vindt de geestelijke bruiloft plaats,
nu, en straks – in de hemel – zijn ze voor eeuwig één.
En Bach
gaat hier graag in mee. Hij schrijft een
cantate met hymnische allure.
- We
horen hoe de gelovige zijn eigen ziel toespreekt om zich
voor te bereiden op de ontmoeting met de bruidegom. Zij moet
zich opmaken, mooi maken, de ziel, voor de bruidegom. Ze is
niet zoals die achteloze bruiloftsgast. Ze beseft wat
de zoon des konings waard is. Ze straalt gewoon.
Dat gaat
vanzelf, want ze is, ja, verliefd is, en Hij is gewoon
geweldig. Hij is haar alles. Zo simpel is het. Ze zingt het
straks ook uit haar liefdesverklaring, in aria nr. 5
De
melodie wordt zoals vaak bij koraalcantates in het
openingsdeel regel voor regel voorgedragen, terwijl twee
andere strofes volledig worden geciteerd. Bijzonder is dat
in het derde deel het koraalvers niet apart, maar als
bekroning van een recitatief solo wordt gezongen door de
sopraan. Haar zangstem zingt een lied vol Sehnsucht...
en wordt hierbij helemaal ingesponnen door niet aflatende
snelle bewegingen van de continuo en de ‘violoncello
piccolo’.
- Dan mag
de alt het overnemen in het recitatief (nr. 4) eigenlijk
vooral om de verwondering nog eens te verwoorden over dit
mystieke huwelijk. Het verstand zegt dat het niet mogelijk
is. Een verbond tussen zo’n klein, onvolkomen mensje en die
hoge god. Het hart leert ons andere wijsheid. De
rationalisten krijgen hier een veeg uit de pan. Bach had het
niet zo op hen.
- Afin,
dan komt de innig mooie, aria, Lebens Sonne, Licht der
Sinnen... een geestelijk maar daarom niet minder reële
liefdesverklaring, weergaloos mooi getoonzet.
Wie zegt
dat Bach geen opgewekte muziek kan schrijven, die kan niet
luisteren. Neen, natuurlijk, het is geen Handel. Het is
Bach. Hij blijft introvert ook als hij vol is van vreugde,
maar dat maakt voor mij de vreugde alleen maar intenser.
-
Kortom:
een cantate voor mensen die beseffen dat – als het erop aan
komt – het diepste geheim van God, nl. dat hij liefde is,
niet moet worden verklaard maar aanvaard. |