Home cantates varia biografie

Schmücke dich, o liebe Seele

preek

Vertaling Dick Wursten | koraalverzen: J.W. Schulte Nordholt (Liedboek voor de Kerken, gez. 355

 

Bezetting

 

Originele tekst

Nederlandse vertaling

1. Coro
Flauto I/II, Oboe I/II (Oboe da caccia), Violino I/II, Viola, Continuo

 

Schmücke dich, o liebe Seele,
Lass die dunkle Sündenhöhle,
Komm ans helle Licht gegangen,
Fange herrlich an zu prangen;
Denn der Herr voll Heil und Gnaden
Läßt dich itzt zu Gaste laden.
Der den Himmel kann verwalten,
Will selbst Herberg in dir halten.

Ziel, mijn ziel, aanvaard uw luister,

treed te voorschijn uit het duister

om u met het licht te sieren

en uw zaligheid te vieren.

God wil in zijn welbehagen

u als gast aan tafel vragen,

God, wien hemelen niet binden,

wil in uw hart een herberg vinden.

 

 

 

 

 

2. Aria T
Flauto traverso, Continuo

 

Ermuntre dich: dein Heiland klopft,
Ach, öffne bald die Herzenspforte!
    Ob du gleich in entzückter Lust
    Nur halb gebrochne Freudenworte
    Zu deinem Jesu sagen musst.

Kom op, vat moed, de heiland klopt aan,

Kom , open nu de poorten van je hart!

  Al kun je van pure opwinding

  enkel gebroken klanken uitbrengen,

  zo blij ben je met jouw Jezus.

 

 

 

 

3. Recitativo e Choral S
Violoncello piccolo, Continuo

 

Wie teuer sind des heilgen Mahles Gaben!
Sie finden ihresgleichen nicht.
Was sonst die Welt
Vor kostbar hält,
Sind Tand und Eitelkeiten;
Ein Gotteskind wünscht diesen Schatz zu haben
Und spricht:
Ach, wie hungert mein Gemüte,
Menschenfreund, nach deiner Güte!
Ach, wie pfleg ich oft mit Tränen
Mich nach dieser Kost zu sehnen!
Ach, wie pfleget mich zu dürsten
Nach dem Trank des Lebensfürsten!
Wünsche stets, dass mein Gebeine
Mich durch Gott mit Gott vereine.

Hoe kostbaar zijn de gaven van het heilig Avondmaal! Onvergelijkelijk zijn ze.

Wat de wereld verder nog
voor kostbaar houdt,
zijn waardeloze snuisterijen.

Een kind van God wil de echte schat bezitten
en spreekt:

Ach ik honger naar uw goedheid,

Zoon des mensen, naar uw zoetheid.

Tranen schrei ik van verlangen

om uw spijze te ontvangen,

dorstende in al mijn denken

naar de drank die Gij zult schenken,

totdat brood en wijn mij geven

deel, o Christus, aan uw leven.

 

 

 

 

4. Recitativo A
Flauto I/II, Continuo

 

Mein Herz fühlt in sich Furcht und Freude;
Es wird die Furcht erregt
Wenn es die Hoheit überlegt
Wenn es sich nicht in das Geheimnis findet,
Noch durch Vernunft dies hohe Werk ergründet.
Nur Gottes Geist kann durch sein Wort uns lehren,
Wie sich allhier die Seelen nähren,
Die sich im Glauben zugeschickt.
Die Freude aber wird gestärket,
Wenn sie des Heilands Herz erblickt
Und seiner Liebe Größe merket.

Mijn hart voelt vrees en vreugde beide;
De vrees steekt de kop op

Als het zich Uw hoogheid te binnen brengt

Als het zich niet neerlegt bij het mysterie
noch het hoge werk met het verstand doorgrondt.

Slechts Gods geest kan door zijn woord ons leren
hoe zich hier juist die zielen voeden,
die zich in het geloof hierop hebben voorbereid.
De vreugde wordt echter versterkt,

Als ze het hart van de Heiland ontwaart
en de grootheid van Zijn liefde voelt.

 

 

 

 

5. Aria S
Flauto I/II, Oboe I/II (Oboe da caccia), Violino I/II, Viola, Continuo

 

Lebens Sonne, Licht der Sinnen,
Herr, der du mein alles bist!
    Du wirst meine Treue sehen
    Und den Glauben nicht verschmähen,
    Der noch schwach und furchtsam ist.

Zon des levens, zinnelijk licht

Heer, mijn één en al zijt gij !

  Mijn trouw zult gij zien,

  En het geloof niet versmaden

  Ookal is het nog zwak en bevreesd.

 

 

 

 

6. Recitativo B
Continuo

 

Herr, lass an mir dein treues Lieben,
So dich vom Himmel abgetrieben,
Ja nicht vergeblich sein!
Entzünde du in Liebe meinen Geist,
Dass er sich nur nach dem, was himmlisch heißt,
Im Glauben lenke
Und deiner Liebe stets gedenke.

Heer, laat voor mij uw trouwe liefde,

Waarvoor u de hemel hebt verlaten,

Toch niet tevergeefs zijn!

Doe gij mijn geest in liefde ontvlammen

Opdat hij zich enkel richte op wat des hemels is

In geloofsvertrouwen

En daarbij steeds uw liefde gedenke.

 

 

 

 

 

7. Choral
Continuo

 

Jesu, wahres Brot des Lebens,
Hilf, dass ich doch nicht vergebens
Oder mir vielleicht zum Schaden
Sei zu deinem Tisch geladen.
Lass mich durch dies Seelenessen
Deine Liebe recht ermessen,
Dass ich auch, wie itzt auf Erden,
Mög ein Gast im Himmel werden.

Jezus, ware levensspijze,

laat mij op de rechte wijze

eten 't brood van uw genade

tot genezing, niet tot schade,

Laat mijn ziel uw liefde ervaren,

die Gij eens zult openbaren,

als ik zal zijn aangezeten

en het brood met U zal eten.

 

Bezetting   Soli: S A T B, Coro: S A T B, Flauto I/II, Flauto traverso, Oboe, Oboe da caccia, Violino I/II, Viola, Violoncello piccolo, Continuo
Eerste uitvoering   22. Oktober 1724
Tekst   1,3,7: Johann Franck 1653; 2,4-6; de overige stukken zijn van de hand van N.N.
Nederlandse tekst    Dick Wursten met gebruik making van gezang 355, 1, 2 en 7 uit het Liedboek voor de Kerken (vertaling van het lied van Johann Franck door J.W. Schulte Nordholt)
Kerkelijk jaar   20. Sonntag nach Trinitatis

© Dick Wursten

 

 

preek in twee delen (st. Norbertuskerk, Zurenborg, 12 oktober 2014)

 

1. fictief maar niet irreëel historisch kader voor de lezing van de gelijkenis van de verontschuldigingen volgens Mattheüs 22, 1-14 (= evangelielezing 20ste zondag na trinitatis)

 

Zo’n 35 jaar na de dood van Jezus brak in Palestina de Joodse opstand uit. Joodse vrijheidsstrijders namen het op tegen de bezettende Romeinse macht. Na aanvankelijke successen schrokken ze in Rome wakker en stuurden Vespasianus met 3 legioenen om orde op zaken te stellen. Zelf inmiddels tot keizer gepromoveerd droeg hij het commando over aan zijn zoon Titus en die rukte in snel tempo op naar Jeruzalem. Eén voor één begaven de verdedigingslinies en de inwoners kwamen als ratten in de val te zitten. De dramatische afloop is bekend: na 6 maanden belegering trokken de Romeinse legers dood en verderf zaaiend de stad binnen door, en ging de Heilige stad in vlammen op, incl. de tempel. De rouwklacht weerklinkt tot op de dag van vandaag.

 

Zie je wel, mompelden sommige christenen buiten Palestina, dat is de straf van God, omdat ze de Messias hebben verworpen en ons het leven zuur gemaakt. Zij zeiden het nog zachtjes, want er was vooral veel verdriet en ontsteltenis, want vele van de eerste christenen waren Joden, maar de idee vond toch ingang.

En men haalde er de gelijkenis van de Heer bij, bijv. over dat feestmaal en die uitnodigingen... God heeft ze geroepen, en nog eens, maar ze hebben niet gewild, ze hebben het genegeerd. Voilà, dit is de straf. Hun verdiende loon. Nu is het aan ons.

 

Omineuze redenering. Eén van de oervormen van het anti-judaisme in de theologie van de christelijke kerk, olie op het vuur van het anti-semitisme. De kerk, zo gaat de redenering, is in de plaats gekomen van Israel. Wij zijn de nieuwe gasten, de echte uitverkorenen.

 

Mattheüs hoort, zo veronderstelt men, bij zo’n christengemeenschap, wrsch.  ergens in Syrie trouwens, een gemengde gemeenschap, deels joden, deels niet-Joden. Niet veel later stelt hij zijn versie van het evangelie te boek. Hij neemt die parabel daar ook in op. En inderdaad: zijn taal is suggestief. Vs. 6 en 7: De koning stuurde zijn troepen, bracht de moordenaars om en stak hun stad in brand... Denk nu maar eens niet aan Jeruzalem in het annus horribilis 70.

 

“Mooi zo, goed gezegd Mattheus”, ik zie sommige parochianen al instemmend knikken. En aantal anderen hun wenkbrauwen fronsen, en de meesten toch vooral bedroefd worden..., als ze terugdenken aan die traumatische gebeurtenis. De christelijke gemeenschap – ik zei het al – bestond nog uit een mix van niet-Joden en Joden.

 

He, wacht ! Mattheus is nog niet klaar.

Kijk, daar komt de koning. Hij komt eens zien wat voor gasten dat nu zijn die zijn dienaren verzameld hebben voor de bruiloft van zijn zoon. En wat ziet hij !  Daar zit er eentje tussen die geen feestkleren aan heeft ! Hij stapt op de man af: Hoe durf je zonder feesttooi op deze bruiloft te verschijnen ! De man is met stomheid geslagen en weet niets te zeggen ! De koning ontsteekt in woede. Eruit met die man ! Velen zijn geroepen, weinigen uitverkoren !  

Als je denkt dat je er bent, denk dan niet dat je er bent ! Zo simpel is het niet bij God.
Hij heeft een hekel aan zelfgenoegzaamheid, en aan achteloosheid ook.

Het venijn van Mattheus’ preek zat in de staart.

 

Goed, over dit anti-joodse aspect zal men zich in Bachs tijd geen zorgen hebben gemaakt, integendeel vrees ik, maar des te meer over dat feestkleed ! Wat was er mis met de kleren van die man ? Wat had die dan moeten aanhebben ? Wat verwacht God van ons ? Hoe kunnen we voorkomen dat we ‘uitgeworpen worden’ ?  En iedere prediker en uitlegger heeft zo zijn eigen interpretatie, toevallig altijd volledig in lijn met zijn eigen theologie.


Objectieve schriftuitleg is een mythe, maar dit geheel terzijde.

 

Bent u nieuwsgierig hoe men het in Bach’s tijd uitlegde, dan moet u thuis cantate BWV 162 maar eens beluisteren. Die zoomt daar helemaal op in. Onze cantate van vandaag helemaal niet !

 

Dat is een ‘koraalcantate’ gebaseerd op het lied : “Schmücke dich o liebe Seele”  (maak u mooi, mijn lieve ziel)  van Johann Franck, een ‘Vorbereitungslied zum heiligen Abendmahl’: een lied ter voorbebereiding op de communie.

 

Een prachtig lied, met een even mooie melodie van Johann Crüger, een grootmeester op dat terrein.

Innig en stralend tegelijk, dankbaar aanvaardend en tegelijk verheffend. Er ligt een glans over van het innerlijk leven, dat zich verwondert over Gods liefde... voor ons...

Want daar gaat het over, over de mystieke verhouding tussen God, de allerhoogste .. en het mensenkind, dat van zichzelf weet dat het bij God in het niet zinkt.

 

Wat heeft dat dan met de evangelielezing te maken ? Ach, dat is heel simpel. Bach heeft de eerste zin van de gelijkenis gelezen en hij wist het... Het hemels koninkrijk is als een koning die een bruiloftsfeest gaf voor zijn zoon...En hij dacht meteen aan de geestelijke bruiloft ...

 

De oeroude mystieke traditie, die de ‘verbondssluiting’ tussen God en zijn volk als beleeft als de bezegeling van een liefdesrelatie. De Joodse rabbijnen deden dat al. Daarom dat het Hooglied in de bijbel staat. Men las dat als een parabel van hoe verliefd de ziel (de bruid) is op de bruidegom, als liedjes van verlangen van de mens naar vereniging, vervulling, heling, vervolmaking... extatisch bij wijlen, innig veel vaker. Ook in de cantatetekst van vandaag is het Hooglied op de achtergrond aanwezig (bijv. in de eerste aria, deel 2... over de geliefde die klopt aan de poort). De derde cantate van Bach voor deze zondag, nr 49  is één lange verliefde dialoog tussen de ziel en de bruidegom...

 

En ookal zijn Israel en de kerk uiteengegaan, deze traditie zijn ze blijven delen. Veel Mariaverering uit de Romana is ook op deze leest geschoeid. En ookal is later de kerk gescheurd, de mystieken zijn elkaars werken blijven lezen. En Luther, wel ja, hij was een fan van Bernard van Clairvaux. Alleen: de mystieke innigheid moest weer terug naar de ware oorsprong van het al het goede, de enige die het echt waard was om zo hartstochtelijk bemind te worden: Jezus.

 

Staande in deze traditie dichtte Franck zijn avondmaalslied. Daar, aan de tafel, bij brood en wijn, daar gebeurt het. Daar worden bruid (ziel) en bruidegom (Jezus) verenigd. Communie, gemeenschap... Daar vindt de geestelijke bruiloft plaats, nu, en straks – in de hemel – zijn ze voor eeuwig één.

 

En Bach gaat hier graag in mee. Hij schrijft een cantate met hymnische allure.

- We horen hoe de gelovige zijn eigen ziel toespreekt om zich voor te bereiden op de ontmoeting met de bruidegom. Zij moet zich opmaken, mooi maken, de ziel, voor de bruidegom. Ze is niet zoals die achteloze bruiloftsgast.  Ze beseft wat de zoon des konings waard is. Ze straalt gewoon.

Dat gaat vanzelf, want ze is, ja, verliefd is, en Hij is gewoon geweldig. Hij is haar alles. Zo simpel is het. Ze zingt het straks ook uit haar liefdesverklaring, in aria nr. 5

De melodie wordt zoals vaak bij koraalcantates in het openingsdeel regel voor regel voorgedragen, terwijl twee andere strofes volledig worden geciteerd. Bijzonder is dat in het derde deel het koraalvers niet apart, maar als bekroning van een recitatief solo wordt gezongen door de sopraan. Haar zangstem zingt een lied vol Sehnsucht... en wordt hierbij helemaal ingesponnen door niet aflatende snelle bewegingen van de continuo en de ‘violoncello piccolo’.

- Dan mag de alt het overnemen in het recitatief (nr. 4) eigenlijk vooral om de verwondering nog eens te verwoorden over dit mystieke huwelijk. Het verstand zegt dat het niet mogelijk is. Een verbond tussen zo’n klein, onvolkomen mensje en die hoge god. Het hart leert ons andere wijsheid. De rationalisten krijgen hier een veeg uit de pan. Bach had het niet zo op hen.

- Afin, dan komt de innig mooie, aria, Lebens Sonne, Licht der Sinnen... een geestelijk maar daarom niet minder reële liefdesverklaring, weergaloos mooi getoonzet.

Wie zegt dat Bach geen opgewekte muziek kan schrijven, die kan niet luisteren. Neen, natuurlijk, het is geen Handel. Het is Bach. Hij blijft introvert ook als hij vol is van vreugde, maar dat maakt voor mij de vreugde alleen maar intenser.

- Kortom: een cantate voor mensen die beseffen dat – als het erop aan komt – het diepste geheim van God, nl. dat hij liefde is, niet moet worden verklaard maar aanvaard.

 

 

Home cantates varia biografie


Dick Wursten (dick@wursten.be)