BWV 127: Herr Jesu Christ, wahr’ Mensch und
Gott
bezetting
Solisten: sopraan, tenor (vervangen door sopraan),
bas
Koor SATB
Instrumenten 2 blokfluiten, 2 hobo's, fagot, trompet,
strijkers en b.c.
Bestemming: Zondag Quinquagesima (laatste zondag voor de
Vasten)
Eerste uitvoering : Leipzig 11-02-1725
Opbouw
1. Choral: Herr Jesu Christ, wahr’ Mensch und Gott
2. Recitativo (S): Wenn alles sich zur letzten Zeit
entsetzet
3. Aria: (S) Die Seele ruht in Jesu Händen
4. Recitativo + Aria (B) Wenn einst die Posaunen schallen
5. Choral: Ach, Herr, vergib all unser Schuld
Algemeen
In de evangelielezing van deze zondag (Lukas 18: 31-43)
kondigt Jezus zijn lijden aan, gevolgd door de genezing van
de blinde
Bartimeüs. Die roept Jezus in het voorbijgaan toe:
Zoon van David, ontferm u over mij (Kyrie eleison, Miserere
mei). Beide aspecten van deze lezing worden door Bach
nadrukkelijk belicht in zijn cantate.
Deze cantate behoort tot de tweede jaargang cantates
(1724-1725) die Bach schreef. Het opvallende van deze cyclus
is dat alle cantates op Lutherse koralen zijn gebaseerd: het
zijn ‘koraalparafrasecantates’.
Bach vertrekt bij een koraalmelodie en de bijhorende tekst.
Hij neemt tekst en de melodie van de eerste en de laatste
strofe ongewijzigd over, terwijl de binnenstrofen
parafraserend worden herdicht. Hiermee krijgt de cantate een
sterke eenheid.
Uitgangspunt van deze cantate is een koraal van Paul Eber
(1562) dat als begrafenislied is geschreven. De inhoud van
het eerste couplet sluit echter uitstekend aan bij de
kernideeën van het evangelie van de zondag, zowel in de
verwijzing naar Jezus’ lijden als naar de roep om genade. In
de volgende delen overheerst de reflectie over de dood en
het eindoordeel, in de hoop dat Christus de gelovige zondaar
op dit ultieme moment zal bijstaan.
Per deel
1. Het aanvangskoor is monumentaal, zoals zo vaak in
Bachs cantates. Na de inleidende sinfonia blijkt de
volledige koraalmelodie in de sopraanpartij van het koor
aanwezig te zijn, terwijl de lagere stemmen elkaar
voortdurend de eerste zin toeroepen (in verkorte
notenwaarden). Alsof echter één melodie nog niet genoeg is,
introduceert Bach er nog één, die hij er ongemerkt doorheen
vlecht. Meteen al in de eerste maten klinkt namelijk in lange
notenwaarden Luthers bewerking van het Agnus Dei: ‘Christe,
du Lamm Gottes’. Volgens sommigen is er zelfs nog een
derde melodie aanwezig. Het motiefje van de instrumentale
bas is erg verwant aan de melodie van
O Haupt voll Blut und Wunden in verkorte noten. Het
kan echter ook gewoon een standaardfiguurtje zijn voor een
simpele dalende reeks. Dit laatste lijkt me logischer dan
het eerste, zeker als je je realiseert dat deze melodie in
Bachs tijd niet perse met dat koraal werd geassocieerd, maar
eerder met Herzlich tut mich verlangen. Wat de
meerwaarde van zoveel associaties tegelijk zou zijn, ontgaat
mij ook een beetje.
2 en 3. Een eenvoudig (secco) recitatief voor tenor (‘Was
alles sich zur letzten Zeit’) wordt geprofileerd in functie
van de weergave van de tekst, waarbij aan het eind het woord
‘Ruhe’ benadrukt wordt door een klein melisme (des te
opvallender binnen de strikt syllabische spreekstijl van de
rest), waarop een wonderschone aria begint. Naar mijn
aanvoelen klopt hier het hart van de cantate (‘Die Seele
ruht’, ook als het lichaam in de aarde wordt begraven). Let
nog even op de ‘Tonmalerie’ bij het woord Sterbeglocken,
waar de violen zich pizzicato bij de baspartij voegen als
uitbeelding van de tikkende klokken, een retorisch trekje
kenmerkend voor de barok: overigens niet angstaanjagend,
want Sterbeglocken rijmt op ich bin zum Sterben
unerschrocken.
4. Als derde zangpartij komt de bas aan de beurt in een deel
waarin Bach recitatief- en ariafragmenten met elkaar
verstrengelt (zeer ongebruikelijk), natuurlijk geheel in
functie van een verkondigende tekstinterpretatie. De
beginwoorden ‘Wenn einstens die Posaunen schallen’ verklaren
het gebruik van de trompet, die fanfare-achtig te keer mag
gaan. Het schrikwekkende van dit gebeuren wordt opgeroepen
door de instrumenten, maa de gelovige zanger is niet van
zijn stuk te krijgen: De zekerheid des geloofs, dat ook in
het laatste oordeel de mens als Kind van God staande mag
blijven, houdt hem overeind.
5. Deze rust en zekerheid kenmerken ook het slotkoraal,
waarin Bach met veel zin voor dètail toch ook weer bepaalde
woorden accentueert. Let op de versnelde beweging bij ’wacker’
en de prachtige akkoorden op ‘einschlafen’. Elk
detail krijgt aandacht zonder dat de grote lijn in het
gedrang komt.
|
tekst 1. Coro
Herr Jesu Christ, wahr' Mensch und Gott,
Der du littst Marter, Angst und Spott,
Für mich am Kreuz auch endlich starbst
Und mir deins Vaters Huld erwarbst,
Ich bitt durchs bittre Leiden dein:
Du wollst mir Sünder gnädig sein.
2. Recitativo
Wenn alles sich zur letzten Zeit entsetzet,
Und wenn ein kalter Todesschweiß
Die schon erstarrten Glieder netzet,
Wenn meine Zunge nichts,
als nur durch Seufzer spricht
Und dieses Herze bricht:
Genug, dass da der Glaube weiß,
Dass Jesus bei mir steht,
Der mit Geduld zu seinem Leiden geht
Und diesen schweren Weg auch mich geleitet
Und mir die Ruhe zubereitet.
3. Aria
Die Seele ruht in Jesu Händen,
Wenn Erde diesen Leib bedeckt.
Ach ruft mich bald, ihr Sterbeglocken,
Ich bin zum Sterben unerschrocken,
Weil mich mein Jesus wieder weckt.
4. Recitativo e Aria
Wenn einstens die Posaunen schallen,
Und wenn der Bau der Welt
Nebst denen Himmelsfesten
Zerschmettert wird zerfallen,
So denke mein, mein Gott, im besten;
Wenn sich dein Knecht einst vors Gerichte stellt,
Da die Gedanken sich verklagen,
So wollest du allein,
O Jesu, mein Fürsprecher sein
Und meiner Seele tröstlich sagen
Fürwahr, fürwahr, euch sage ich:
Wenn Himmel und Erde im Feuer vergehen,
So soll doch ein Gläubiger ewig bestehen.
Er wird nicht kommen ins Gericht
Und den Tod ewig schmecken nicht.
Nur halte dich,
Mein Kind, an mich:
Ich breche mit starker und helfender Hand
Des Todes gewaltig geschlossenes Band.
5. Choral
Ach, Herr, vergib all unsre Schuld,
Hilf, dass wir warten mit Geduld,
Bis unser Stündlein kömmt herbei,
Auch unser Glaub stets wacker sei,
Dein'm Wort zu trauen festiglich,
Bis wir einschlafen seliglich.
|
Heer Jezus Christus, waarlijk mens en God,
Gij die doorstond marteling angst en spot,
die voor mij aan het kruishout stierf
en zo voor mij des Vaders gunst verwierf,
ik bid omwille van uw bittere lijdenspijn:
wil mij, zondaar, genadig zijn.
Als alles op de laatste dag z'n samenhang verliest
en het kille doodszweet
de reeds verstarde beenderen bedekt,
als mijn tong niets anders meer dan
zuchten kan
en dit hart breekt:
Genoeg is het, dat het geloof weet
dat Jezus mij bijstaat,
die zelf zo geduldig zijn lijden op zich neemt
en op deze zware weg ook mij geleidt,
mij rust bereidt.
De ziel rust veilig in Jezus’ handen
terwijl de aarde dit lichaam bedekt;
ach, roep mij snel, gij doodsklokken
ik ben voor het sterven onverschrokken
omdat Jezus mij toch weer wekken zal.
Als eens de bazuinen klinken
en het hele bouwwerk van deze wereld
samen met de muren van de hemel
compleet vernietigd zal instorten,
Denk dan ten goede aan mij, mijn God;
Als uw knecht eens voor de rechter zal verschijnen
en zijn gedachten hem aanklagen
wilt gij dan, gij alleen
o Jezus, mijn voorspraak zijn
en tot mijn ziel dit troostwoord richten:
Voorwaar, voorwaar, ik zeg u:
hemel en aarde zullen in vuur vergaan,
een gelovige blijft eeuwig bestaan.
Hij zal niet in het gericht komen
en de dood niet voor eeuwig smaken.
Houd u alleen maar,
mijn kind, aan mij vast,
Ik breek los met sterke en helpende hand
de boeien van de dood, die u met geweld gevangen houden.
O Heer, vergeef al onze schuld,
help ons, dat wij wachten met geduld,
tot ons uur heeft geslagen,
En dat ons geloof steeds waakzaam zij,
om op uw Woord vast te vertrouwen
totdat wij zalig inslapen.
|