|
||||||||
J.S. Bach “Gottes Zeit is die allerbeste Zeit”(Actus Tragicus), Bwv 106[ga meteen naar een korte karakterisering en toelichting op de cantate zelf] De aanleiding voor deze compositie (ca. 1708, Bach is nog maar 22/23 jaar, organist in Mühlhausen) werd vroeger vaak gezocht in de persoonlijke sfeer, maar het lijkt me gezien de omvang van het werk waarschijnlijker en realisitischer te denken aan de uitvaart van een publieke persoonlijkheid. In aanmerking komt bijv. de zeer geliefde burgervader Adolph Strecker, (1624-1708). Zijn naam staat met grote letters op de eerste en enige cantate van Bach die in druk is verschenen: 'Gott ist mein König" (4 februari 1708 voor de jaarlijkse plechtige inhuldiging van de gemeenteraad). Een gelukwensend kerk-motet, opgedragen aan de vroede vaderen, m.n. aan de hoog-edele, hooggeleerde, hoogwijze (en hoogbejaarde, voeg ik toe) heer Aldolf Strecker, zijn collega burgemeester G.A. Steinbach, en de andere raadslieden, aangeboden door Johann Sebastian Bach, Org. Div. Blasii (organist aan de Blasius kerk). Hij heeft het al ver geschopt voor een 22-jarige klaviervirtuoos!
Strecker was op dat moment de 80 al ruim voorbij (een thema [!] in de cantatetekst zelf), en al 14 jaar burgemeester. Zijn gezondheid liet te wensen over. Hij werd bedlegerig, en zou het einde van de raadsperiode niet halen. Hij overleed 13 september 1708. In de bewaard gebleven rouwpreek (Pfr. A.G. Frohne) voor de uitvaart 16 september 1708 wordt gemeld dat Strecker zich op zijn eigen dood had voorbereid middels religieuze lectuur: ars moriendi in Lutherse zin, d.w.z door te lezen in de Bijbel, al biddend. Handleidingen, meditatie- en gebedsboeken om daarbij te helpen waren er in overvloed. Bijv. het meditatief handboek van prof. Johann Olearius: Christliche
Bet-Schule
Zoals de titel aangeeft is dit een heel praktisch boekje, waarin men geschikte gebedsteksten vindt, geordend per “wat een mens zoal kan overkomen in leven en sterven”. De auteur laat de lezer 12 klassen doorlopen, met verschillende lessen per klas. In de derde klas reeds gaat het over de voorbereiding op het sterven. Niet zo vreemd overigens met de hoge sterftecijfers. En daar zien we in les 3 (Der III. Titul) een reeks bijbelteksten aan het begin, die de luisteraar van BWV 106 bekend voorkomt: Der III. Titul.
In deine Hände befehl ich meinen Geist, De opsomming eindigt met een cross-reference naar de 4de klas, les 5: daar wordt naar deze teksten verwezen als u 'in de kerk bent, en er wordt afgekondigd dat iemand overleden is'. De teksten komen zelf ook nog een keer terug in de laatste klas (12), in de laatste les (12): als herhalingsoefening, a.h.w. Daar worden ze aangevuld met twee strofen van bekende gezangen. U kunt al raden welke dat zijn: Mit Fried und Freud en Glorie, Lob, Ehr und Herrlichkeit... Inderdaad ook in de cantate, en de eerste gekoppeld aan dezelfde bijbeltekst als in de cantate.
Les 12,deel 2 gaat uitgebreid in op de betekenis/strekking van de tekst 'Bestelle dein Haus' (Jes. 38,1) onder de hoofding: Testament und letzter Wille eines Christen, welches täglich zu wiederholen. Op de tekst volgen een hele serie gebeden.
Zie hiervoor : Renate Steiger, 'J. S. Bachs Gebetbuch? Ein Fund am Rande einer Ausstellung', in: Musik und Kirche Jahrgang 55, 1985, pp. 231-234. Later uitgebreid in: 'Actus tragicus und Ars moriendi. Bachs Textvorlage für die Kantate "Gottes Zeit ist die allerbest Zeit"' (BWV 106), in: Musik und Kirche, Jahrgang 59, 1989, pp. 11-23.
Het overdenken van bijbelteksten (schuingedrukt in de cantatetekst hieronder) is een typisch christelijke geestelijke oefening: Lees een bijbeltekst, denk erover na, verwijl erbij, proef wat God hier tot jouw ziel zegt, en zo kun je de gevoelens en gedachten (rondom het sterven) in het gelid zetten en komen tot een verdiepte visie op en beleving van je eigen sterven. Dat is het leerplandoel voor die klas in de school des levens. Scharniermoment in de cantatetekst is hier de roep van de sopraan Komm, Herr Jesu, Komm... (= het allerlaatste bijbelvers) De muziek van Bach onderstreept deze beweging. De aanvankelijke droefenis bij de dood van een geliefde wordt kort geëvoceerd in de sinfonia om dan geconfronteerd te worden met de geloofsbelijdenis van de kerk: “De mens wikt, maar God beschikt” en: “Wat God doet, dat is welgedaan...” Dit wordt vervolgens uitgewerkt in twee actes (de naam Actus Tragicus is overigens niet oospronkelijk, maar vanwege de opbouw en enkele dramatische momenten wel passend). Acte 1 = het leven in de oude bedéling (een
verouderde term, maar onvervangbaar, vgl. T.S. Eliot: The Magi:
old dispensation): zo is de mens eraan toe, had God niet in
Christus een nieuw initiatief genomen. Zijn “condition humaine” is
een “Sein zum Tode”. Of zoals de bijbel (Jezus Sirach
14:17/18) het zegt: Es ist der alte Bund : 'Mensch, du muss
sterben'. Deze situatie perst de roep
eruit, het einde van acte 1: “Kom,
Heer Jezus, kom”. Daarbij geldt: 'Gottes Zeit ist die
allerbeste Zeit' (wat in dit verband zoveel wil zeggen: Het tijdstip
dat God vastlegt voor ons sterven is het juiste.
'Zeit' in het Duits heeft zowel chronos (durende tijd) als kairos
(moment) in zich. Het Hebreeuwse woord uit Prediker 2 Er is een
tijd voor alles... is nog veel rijker!) Acte 2 = het leven in de nieuwe bedéling: Het geloof is het enige wat rest. Namelijk: dat Christus is gekomen en alle dingen nieuw maakt. Zelfs de dood is erdoor veranderd. Ze is een doorgang tot het “eeuwige leven” geworden. Een alt-aria vol "overgave" (Ergebung, Hingabe) vertolkt dit vertrouwen, dit geloof: 'In uw handen beveel ik mijn geest' (Psalm 31,6), het Joodse avondgebed (voor het slapen gaan), dat Jezus ook aan het kruis in z'n mond neemt. En dan staat daar opeens de bas, Christus zelf, die dat andere kruiswoord de gelovige toespreekt: Heden zult ge met mij in het paradijs zijn. Enthousiast vertolkt, steeds weer herhaald. De gelovige vlecht daaronder, daarin Luther’s versie van het “Nunc dimittis”, de lofzang van Simeon (ook traditioneel avondgebed). Het vertolkt de zekere rust van de gelovige: De dood is uiteindelijk niets anders dan een... slapen. Eens dit vastgesteld, kan het niet anders, dan dat ook de begrafeniscantate uitloopt op een lofprijzing op de drie-enige God, die niemand anders is dan de Gods des levens... Bijzonder aan deze cantate is dat oud en nieuw ook in stijl van de muziek wordt weerspiegeld. Het eerste deel wordt gekenmerkt door meer statische gebonden muziekvormen, die typisch zijn voor 17de eeuwse Schriftmotetten; het tweede deel moet in 1708 progressief geklonken hebben. (Bach was nog volop aan het exploreren, experimenteren). De vormen zijn vrijer, beweeglijker en gedifferentieerder. (Zie hiervoor Friedrich Dürr, die de cantate overigens in 1707 dateert: overlijden Bach's oom Tobias Lämmerhirt, vroeger een gangbare hypothese). --- Bij de cantatetekst: de schuingedrukte teksten zijn Schriftcitaten (Bijbelwoorden) of zoals men toen ook wel zei: Kraftsprüche (Lutheranen geloofden in de kracht van het woord. Het bewerkt wat het zegt. Dick Wursten (2007/2022)
|
||||||||
|