Homilie in de St. Norbertus (2013) - in ietwat meer
uitgewerkte vorm dan de werkelijk gehoudene
Bach aan het werk
Zoals u waarschijnlijk wel weet, schreef Bach in z’n eerste
jaren in Leipzig, voor elke zondag een cantate. Elke week
een nieuwe cantate van Bach: kunt u zich dat voorstellen !
Of de Leipzigers zich bewust zullen zijn geweest van het
voorrecht, ik betwijfel het.
In een ideale wereld zou hij dan ’s maandags beginnen
componeren en kon hij in de loop van de week rustig de
partijen (laten) kopiëren en verdelen over de musici.
In de echte wereld had hij op maandagochtend
natuurlijk 1000 andere dingen te doen en kwam de cantate pas
aan het eind van de week weer in zicht. Soms kon hij pas op
zaterdag de schetsen uitwerken. Dan gristen de muzikanten
zelf de muziek onder z’n pen vandaan, en moesten vrouw en
kinderen helpen bij het kopiëren van de partijen.
Repetitie? Directie aanwijzingen? Nauwelijks. Meestal was
het een ‘zichtlezing’, afstemmen om niet voor verrassingen
te komen staan… en dan: zondagmorgen, op het oksaal bij het
orgel, achterin de kerk: ‘God zegene de greep’. Je begrijpt
nu waarom hij Iesu Iuva boven de partituur schreef.
En waarom hij niet zonder een professioneel ensemble kon!
Afin, zij deden ook niet anders in die tijd.
Nu, componeren dat kon Bach dan wel doen in de week voor de
uitvoering zelf, maar hij moest wel een tekst hebben.
En hij niet alleen. Elke zichzelf respecterend stad had een
cantor die hetzelfde deed: Telemann in Hamburg, Stölzel in
Gotha, Fasch in Zerbst enz..
Daar is dus een markt, met een gat. Handige dichters,
dichtende dominees gaven boekjes uit met teksten voor een
hele jaargang cantates. De één nog mooier dan de ander, en
allemaal lekker modern… Met opera-achtige
gevoelerige aria’s, of: halve preken in het recitatief.
Bach gebruikte ze, soms, en dan nog: maar à la carte,
en dan zette hij ze nog naar z’n hand, liet dingen weg,
voegde toe.
Dat betekent dat hij het zich moeilijker maakte dan nodig
was. Waarom ? Bach heeft zich er nooit over uitgelaten. Dus
alles wat je daarover zegt is speculatie, maar toch is het
feit op zich al veelzeggend. Hij vond de tekst
blijkbaar belangrijk. En waar hij voor koos, is in die zin
opvallend, dat het afwijkt van wat toen in de mode
was. Wat vooral opvalt is dat hijeen voorliefde heeft voor
koralen.
Wij vinden dat vanzelfsprekend: Bach en het koraal, maar in
zijn tijd was dat ouderwets. Men hoorde liever dat zoetige
gezemel of stichtelijke gepreek.
En ’t is zelfs nog erger: Binnen de koralen was hij
ouderwets. Hij had een duidelijke voorkeur voor ‘die van
vroeger, liefst die van Luther zelf (of uit zijn tijd), of
anders uit de 17e eeuw. De 18e eeuwse
nieuwe liedboeken, hij gebruikte ze wel, maar als hij kiezen
mocht: liever iets degelijks, iets dat al beproefd is,
getest, dat de tand des tijds heeft doorstaan.
En als klap op de vuurpijl: Toen hij voor het eerst zelf
een hele jaargang cantates op moest/mocht zetten (Na
zondag trinitatis, 1724), koos hij niet voor een
kant-en-klaar tekstboek, koos hij ook geen vrije gedichte
recitatieven en aria’s, maar koos hij : koralen. …
een heel jaar lang. Elke zondag een ander. Volgens een vast
stramien: altijd is het eerste en laatste couplet volledig
aanwezig. En de overige strofen worden verkort, aangevuld of
omgewerkt om recitatieven en aria’s op te leveren. Bach
heeft een conceptuele geest. De vorm, de structuur is
belangrijk. Hij houdt van symmetrie, evenwicht.
Enkele van Bach’s bekendste cantatepassages, Jesu bleibet
meine Freude [Jesu Joy of Man’s desiring], ook
enkele van Schübler Chorale … Wachet auf ruft uns die
Stimme… Ze komen uit deze reeks, die hij in 1725
vroegtijdig heeft moeten afbreken (of uit de aanvullingen
die hij achteraf nog heeft bijgecomponeerd).
Vandaag hebben we n° 6 uit deze reeks voor ons liggen.
Helemaal volgens dat schema. Een prachtig openingskoor het
eerste couplet, het klinkt bedrieglijk eenvoudig, de manier
waarop hij de tekst en de melodie regel voor regel opbouwt,
maar het zit bijzonder knap & complex in elkaar. Een
‘eenvoudige toonzetting’ aan het eind en – als kers op de
taart, keurig in het midden: een prachtig duet (ook een
Schübler-koraal trouwens) : de zangstemmen zijn hier de
instrumenten, de instrumenten zingen het lied. De overige
strofen worden geparafraseerd of ingevuld tot recitatief en
aria. Trouwens: elke keer als een ‘koraalregel’ letterlijk
wordt geciteerd, zal Bach dat ook laten horen.
Het koraal dat Bach heeft uitgekozen voor de zondag van de
wonderbaarlijke visvangst & de roeping der discipelen, is
het koraal ‘Wer nur den Lieben Gott lässt walten’.
Bijzonder mooi gezang, maar waar is de
band met het thema van de
Evangelielezing? De wonderbare visvangst en de roeping van
de eerste discipelen. Ik hoef u dat verhaal niet nog eens te
vertellen, denk ik. Dat was duidelijk genoeg. Jezus gebruikt
– met alle respect – zijn wondermacht om de aandacht van
enkele vissers te trekken, twee koppels zijn, broers: Simon
en Andreas & Johannes en Jacobus. En als ze het mirakel
zien, dan kunnen ze niet anders dan die Jezus volgen. Ze
worden ‘vissers van mensen’. Een beetje degelijke preek die
moet daarover gaan: missie, de zending, het apostolaat,
waartoe niet enkel apostelen, maar ook u bent geroepen, je
leven in dienst van de Heer: Actie !
Daarover gaat het lied dus niet… helemaal niet. Integendeel.
Het is een ‘Troostied’ zegt de dichter zelf. ‘nl. dat je op
God moet vertrouwen, ten allen tijde, want Die zal u voor u
zorgen : Gelassenheit , Stille sein…
Vertrouwen, niks actie.
Zat Bach er dan helemaal naast ?
Ja en neen. Helemaal in de geest van die tijd las men een
Bijbeltekst ‘per vers’. Veel predikaties bestonden eruit dat
men elk beeld, elk détail ging wegen op zoek naar betekenis.
Van de context trok men zich weinig aan. En als je de
tekst bekijkt die Bach’s libretto-schrijver ingeschoven
heeft in de vijfde strofe, dan wordt de link duidelijk.
Tussen de laatste en voorlaatste regel van het couplet
verschijnt Petrus plotseling in in de parafrase :
Heeft Petrus niet de hele nacht
met vergeefse arbeid doorgebracht
en niets gevangen ?
Welnu, Op Jezus’ woord kon hij toch nog zijn slag slaan…
en een vol net binnen halen.
Dus: Vertrouw altijd op God. hij zal het goed maken
De ‘zorgzaamheid’ van God die die arme vissers die de hele
nacht niets gevangen hadden, dat heeft bij Bach blijkbaar de
‘click’ gegeven om dit koraal voor deze zondag uit te
kiezen. Afin, laten we er maar blij om zijn, want het is een
prachtige tekst.
Georg Neumark, de dichter, heeft zichzelf overtroffen met
dit lied.
En het is niet
zomaar een tekst, het is er eentje met een
verhaal
Najaar 1640:
Georg Neumark (18 jaar) is samen met enkel vrienden op weg
naar Königsbergen (aan de Oostzee, nu Kaliningrad), bijna
1000 km van het ouderlijk huis verwijderd, om zich in te
schrijven aan de universiteit aldaar. De aanwezigheid van de
beroemde geleerde en dichter Simon Dach zal aan die wens wel
niet vreemd zijn geweest, vermoed ik. Uit
veiligheidsoverwegingen reizen ze niet alleen, maar sluiten
ze zich aan bij een groep handelaars. Onderweg worden ze
echter overvallen en volledig uitgeschud. Met als enige
bezit de kleren aan z'n lijf staat hij daar nu: 400 km van
huis, 600 km van zijn bestemming. Hij besluit naar het
Noorden af te buigen en in Hamburg z'n geluk te beproeven,
wat geld verdienen en dan verder reizen. Vergeefs. Hij
schrijft, speelt muziek in herbergen (Kniegeige, viola da
gamba) en verdient zo net genoeg om niet te sterven en
te weinig om te overleven...
Nu citeer ik hem letterlijk, als hij op z’n oude dag dit
verhaal aan het papier toevertrouwd:
'Hierdoor werd ik uiteindelijk zo melancholiek, dat ik
vaak ’s nachts op mijn knieën viel en God onder hete
tranen om hulp bad.'
Nou, dat was dus lange tijd tevergeefs. De jonge man komt in
Hamburg terecht, brengt de winter door in Kiel en dan op een
goede dag, in het voorjaar van 1641, keert zijn lot ten
goede: de huisleraar van een plaatselijke notabele is
weggelopen en dankzij de bemiddeling van de predikant waar
Georg op dat moment verblijft, mag Georg meteen beginnen…
'Dit plotse, als uit de hemel mij toevallende geluk,
maakt mij zo blij, dat ik nog op dezelfde dag “meinen
lieben Gott zu Ehren’ het lied ‘Wer nun den lieben Gott
lässt walten’ op papier zette. Ik had ook waarlijk reden
genoeg om de goddelijke barmhartigheid voor zo’n
onverwachte genade te danken'.
15 jaar later verschijnt dit lied in druk (Fortgepflanzter
Musikalisch-Poetischer Lustwald zo heet deze
gedichtenbundel), samen met een resem andere gedichten en
liederen van geestelijke en wereldlijke aard. Niet alleen de
melodie is voorzien, ook een 3-stemmige intro
(2 violen en b.c).
Binnen de kortste keren één van de meest geliefde liederen
in Duitsland en na een vertaling in het Nederlands inmiddels
ook al meer dan 200 jaar vaste waarde in de top 10 van meest
geliefde gezangen.
Wat is de kracht van dit lied ?
Ik denk de combinatie van tekst en melodie: die zijn ‘één’.
De boodschap van de tekst: doorgaan, rustig verdergaan, in
Godsvertrouwen, wat er ook gebeurt… En dat klopt helemaal
met de beweging en de ‘sfeer’ van de melodie. Bach treft die
ook meesterlijk in zijn cantate. ’t Zal niet toevallig zijn,
dat Neumark ook een goede muzikant was. Hij speelde
‘Kniegeige’, viola da gamba. En – misschien ook
belangrijk om te melden – zelf had hij niet gedacht aan een
plaats in een ‘kerkelijke liedboek’. Hij had het geschreven
voor zichzelf en z’n vrienden. om thuis, in intieme kring te
spelen en te zingen.
En zo doet dit lied wat muziek al sinds mensenheugenis doet.
Balsem strijken op de wonde die het leven slaat; Het
beantwoordt geen vragen, het lost geen grote problemen op.
Het herhaalt enkel als een mantra de basisuitspraak van ‘het
geloof’: je moet blijven vertrouwen. Bijna elk couplet bevat
wel een variatie op deze oproep, u moet er maar eens op
letten, vaak in de laatste twee regels geformuleerd als
‘levenswijsheid’: “Wer Gott vertraut, hat wohl gebaut”. Er
zit een belerende ondertoon in: We moeten ons niet zo druk
maken als het eens mis gaat, niet panikeren bij een
tegenslag… Zelfs al heb je na een hele nacht werken, niets
gevangen… Het net aan de andere kant uitgooien… God zal
voorzien. “Sing, bete, und geh auf Gottes Wegen”.
Goed, of je er met dit geloof nu helemaal komt, ik weet het
niet, maar dat een scheut godsvertrouwen , en u mag het
woordje god ook weglaten, ‘vertrouwen tout court’, basic
trust, de levenskracht versterkt, staat toch wel buiten
kijf. En als het dan ook nog de grote Bach deze woorden, met
bijbehorende melodie toonzet, dan is de cantate straks echt
evangelieverkondiging, Bach op z’n best:
De warme troostende klanken, als het niet zo oneerbiedig
klonk, dan zou ik zeggen: die typische Bach-sound: hobo’s
die samen zingen, een strijkersgroep een continuo. Meer moet
dat niet zijn...
Cantatepreek BWV 93,
9/02/2019
“We are not permitted to choose the frame of our destiny.
But what we put into it is
ours.”
(Dag
Hammarskjöld, Markings, p. 45)
De omlijsting van ons lot
mogen we niet zelf kiezen.
Wel geven we er inhoud aan.
(Merkstenen, p. 69)
Dat is
een notitie van Dag Hammarskjöld, de secretaris-generaal van
de VN, die in 1961 in Congo verongelukte terwijl hij op
missie was. Hij is nu weer in het nieuws omdat er over de
omstandigheden van zijn dood van alles te doen is. Na zijn
dood bleek deze zeer actieve toegewijde topdiplomaat, ook
nog een rijk innerlijk leven te hebben geleid. Een
bedachtzaam man, zorgvuldig, nadenkend,
mindful, en christen …
Goed daarover ga ik het nu niet verder hebben.
Het
gaat mij om deze uitspraak van hem.
Zij
treft precies waar het vanmorgen volgens mij over gaat.
Over
de spanning tussen zaken waarin je niet te kiezen hebt, die
je overkomen, die er nu eenmaal zijn, ze zijn groter dan
jezelf. Die dingen ‘framen’ je leven. Dat kan je karakter
zijn, je afkomst, de plaats waar je geboren wordt, de mensen
met wie je leeft… Vul maar in. Daar heb je weinig invloed
op, maar daarmee val je niet samen. Dat is niet je lot, dat is enkel de
omlijsting van je lot.
(het ‘frame’).
Binnen
dat frame heb je
wel degelijk iets te zeggen, toe te voegen, te bepalen: Jouw
inbreng.
Op
meerdere niveaus is die spanning relevant.
Ze is
aanwezig in de lezingen, in de cantate, in de liederen, in
ons aller leven…
Het is
een van de basisspanningen van het menselijk bestaan.
Je
leeft tussen bepaaldheid en vrijheid…
Tussen
passiviteit (gelatenheid,
heet het in de cantate) en activiteit.
Het
leven overkomt je - en tegelijk – toch ook: je ontwerpt je
leven … beide is tegelijk waar.
Daar
gaat ie:
In de
evangelielezing zien we het gebeuren. Het leven van de beide
broederkoppels: Simon en Andreas, Johannes en Jacobus: de
omlijsting van hun leven wordt opengebroken van buitenaf. Er
klinkt een gezaghebbende stem van de oever: werpt uw net uit
aan de andere zijde... En even later kunnen ze niet anders
dan die welgevulde netten voor het laatst aan land trekken,
en achterlaten.
Volg
mij, had Jezus gezegd.
En ze
worden zijn leerlingen, later zijn apostelen. Dat is
voortaan de omlijsting van hun leven. Niet meer aan te
ontkomen.
Zo’n
mens, zo’n gezag, dat appèl, je kunt niet anders dan eraan
gehoorgeven, hem volgen.
[Net
als Jesaja (lezing: Jesaja 6) door de overweldigende
ervaring bij het binnengaan van de tempel, beseft dat ook
zijn leven voortaan omlijst zal zijn door die ervaring van
heiligheid. Hij wordt een profeet.]
Maar
in beide gevallen geldt: hòe zij hun roeping zullen
vormgeven, wat hun inbreng gaat zijn, dat staat niet vast. Zìj moeten het doen. Apostel
worden, zìjn.
Dat is
hun eigen inbreng (what
we put into it): Simon, haantje-de-voorste, maar ook
voor-z’n beurt sprekend. De belijder en de loochenaar... en
zo geeft hij inhoud
van zijn roeping. Johannes en Jacobus, de zonen van
Zebedeüs, twee heel verschillende types. De ene een bijna
mystieke evangelist, of apocalyptische visionair, de ander
een pragmaticus, die vindt dat het in de navolging vooral
gaat om correct met elkaar samenleven als mensen.
Het
frame stond vast. Maar de eigen
inbreng bepaalt
wat het wordt.
Breder: Je lot, de lotgevallen, je bepaaldheid, wat er
gebeurt… Veel hoort bij het het
kader waar je
weinig of geen invloed op hebt, maar dat dus – en dat wil
Hammarskjöld blijkbaar zeggen: tegelijk het
kader is
waarbinnen jij wordt uitgenodigd je vrijheid op te nemen (to
put into it what’s yours).
Zo
beleefde ook Georg
Neumark het. De man die het koraal van de cantate heeft
gecomponeerd, letterlijk: zowel de tekst als de melodie. De
dichter was zelf muzikant, gambist. Hij verwerkt zijn eigen
levenservaringen in dit lied. ‘Wer nur den lieben Gott lässt
walten…’
Het
lied beantwoordt geen vragen, het lost de problemen niet op.
Het evoceert ze.
En
herhaalt bijna als een
mantra de basisuitspraak van ‘het geloof’:
je moet op God blijven
vertrouwen… Bijna elk couplet bevat wel een variatie op
deze oproep, u moet er maar eens op letten. Vaak in de
laatste twee regels geformuleerd als ‘levenswijsheid’: Soms
klinkt het
bijna als een spreuk op zo’n wandtegeltje, of
Bond zonder naam …
Eigenlijk dus niet zo heel bijzonder. Maar: wat is dan de
kracht van dit lied ?
Ik
vermoed de combinatie van tekst en melodie: die zijn ‘één’.
De
boodschap van de tekst is: Je moet
doorgaan, rustig
verdergaan, je
moet blijven vertrouwen op God, wat er ook gebeurt…
Dan komt er wel een keer, een keer.
En dàt
rijmt dan perfect met de beweging en de ‘sfeer’ van de
melodie.
En die
snaar treft Bach meesterlijk in zijn cantate.
Je kan
‘de omlijsting van je lot’
niet kiezen, maar
dat is op zich
geen ramp is, dat is een uitdaging. De uitdaging om het te
leren zien als ‘het kader waarbinnen God voor jou zorgt’.
Je
kunt het niet veranderen, dus kun je het maar beter
‘aanvaarden’.
En als
Gods hand daarin zit, dan moet het 'ergens' goed zijn, zó,
zoals het is.
En dan
kun je beter ophouden te klagen. Doe er dan liever iets
positiefs mee.
Er zit
– zo hebt u al gehoord – een belerende ondertoon in: Beetje
paternalistisch zelfs.
Maar…
dat wil niet zeggen dat het niet ook waar is.
‘Zing, bid en ga
voort op ‘s Heren wegen’ (Sing, bete, und geh auf Gottes
Wegen) zo begint het laatste couplet.
Goed,
of je er met dit geloof nu helemaal komt, ik weet het niet…
maar
dat een scheut godsvertrouwen, en u mag het woordje ‘god’
ook weglaten, ‘vertrouwen tout court’,
basic trust, de
draagkracht in het leven versterkt, staat volgens mij buiten
kijf.
Het
geeft je de vrijheid om binnen
het frame van je
lot toch iets met de inhoud te doen. Begrensde vrijheid,
zeker, maar wel degelijk vrijheid.
Tenslotte: Ook Bachs werk kun je zo zien.
In
1723 heeft hij de gok gewaagd om cantor in Leipzig te
worden. Hij zag die functie als een ‘ambt’. Zijn opdracht
was om elke zondag een nieuwe cantate te schrijven, passend
bij de evangelielezing. Dat is zijn ‘frame’.
Het
eerste jaar experimenteert hij met tekst en muziek. Hij
speelt met verhoudingen tussen koordelen, solisten,
instrumenten. Hij zoekt ook naar geschikte teksten. Hij
probeert van alles uit. Hij is niet snel tevreden. Hij
verkent het ‘frame’, het kader.
Het
ligt vast … Hij is musicus, cantor, hij is gebonden aan de lezingen
en de liturgie van de kerk. Een strak kader is dat. En zeker
in die tijd: heel weinig speelruimte.
“We are not permitted to choose the frame of our destiny.
But what we put
into it is ours.”
De omlijsting mag ook Bach
niet kiezen.
Wel geeft hij er inhoud aan…
Hij zet er z’n
stempel op
En
hoe. Na 1 jaar experimenteren
kent hij het frame
door en door. En kan hij ‘put into it what is his’. Hij
besluit een hele
jaargang (zo’n 60 cantates) op het getouw te zetten, die
allemaal gebaseerd zijn op bekende en geliefde liederen uit
het gezangenboek van de kerk.
De
kant-en-klaar cantate-tekstboekjes met titels als “nieuwe
cantates voor het kerkelijk jaar”, liet hij links liggen.
Hij
wil blijkbaar geen al te vrije recitatieven en aria’s,
Ook
die onderdelen moeten gebaseerd zijn op de gezangen,
koralen. …
Dat
geeft eenheid, structuur
En
voeg ik toe: dan klopt de zielsbeweging… dan wordt je gemoed
meegenomen door de muziek, terwijl je de woorden overdenkt…
Vandaag hebben we n° 6 uit deze reeks voor ons liggen. Een
pareltje onder de koraalcantates.
Hier
wordt niet enkel begin- en eindstrofe volledig geciteerd.
Neen,
in het midden komt nog eens een volledige strofe in de vorm
van een duet.
Dat is
al bijzonder, maar nog spectaculairder is dat Bach vindt dat
in ook in de recitatieven en de aria’s altijd de tekst èn de
melodie aanwezig moet zijn.
Zoals
ik al zei: samen dragen die de boodschap naar het hart.
Het
meest bijzonder is eigenlijk het eerste grote recitatief,
waar de liedtekst wordt getropeerd, zoals in het
gregoriaans ook
wel eens wordt gedaan.
Bach
doet dat zo levendig, dat er bijna een dialoog, een gesprek
met de tekstdichter ontstaat. (het citaat in een andere
zangstijl als de tropen)
Elke
keer als een ‘koraalregel’ wordt geciteerd, zal Bach dat ook
laten horen in de muziek, let u maar eens op.
Dat
betekent dus dat het koraal met z’n centrale boodschap, z’n
mantra, alomtegenwoordig is… in, met en onder deze cantate:
tekst èn melodie allebei.
En die
boodschap, ik had het al gezegd, is:
Probeer de omlijsting
van je leven te zien als door de ‘goede God’ bepaalt,
ookal snap je misschien vaak niet hoe dat kan…
De
belofte: als je dat doet, dan komt er energie vrij om met de
inhoud van je leven
zelf iets te doen.
“We are not permitted to choose the frame of our
destiny.
But what we put
into it is ours.”
Amen.
|