BWV 93: Wie maar de goede God laat zorgen
2013 Achtergrond van de tekst Najaar 1640: Georg Neumark (18 jaar) is samen met enkel vrienden op weg naar Königsbergen (aan de Oostzee, nu Kaliningrad), bijna 1000 km van het ouderlijk huis verwijderd, om zich in te schrijven aan de universiteit aldaar. De aanwezigheid van de beroemde geleerde en dichter Simon Dach zal aan die wens wel niet vreemd zijn geweest, vermoed ik. Uit veiligheidsoverwegingen reizen ze niet alleen, maar sluiten ze zich aan bij een groep handelaars. Onderweg worden ze echter overvallen en volledig uitgeschud. Met als enige bezit de kleren aan z'n lijf staat hij daar nu: 400 km van huis, 600 km van zijn bestemming. Hij besluit naar het Noorden af te buigen en in Hamburg z'n geluk te beproeven, wat geld verdienen en dan verder reizen. Vergeefs. Hij schrijft, speelt muziek in herbergen (Kniegeige, viola da gamba) en verdient net genoeg om niet te sterven, maar te weinig om te leven. In het voorjaar van 1641 keert echter zijn lot ten goede: de huisleraar van een plaatselijke notabele is weggelopen en dankzij de bemiddeling van de predikant waar Georg op dat moment verblijft, mag Georg meteen beginnen. Hij schrijft in zijn mémoires: 'Dit plotse, als uit de hemel mij toevallende geluk, maakte mij zo blij, dat ik nog op dezelfde dag “meinen lieben Gott zu Ehren’ het lied ‘Wer nun den lieben Gott lässt walten’ op papier zette. Ik had ook waarlijk reden genoeg om de goddelijke barmhartigheid voor zo’n onverwachte genade te danken'. The rest is history. [klik hier om het hele verhaal, inclusief het vervolg te lezen]
|
||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||
Homilie in de St. Norbertus (2013) - in ietwat meer uitgewerkte vorm dan de werkelijk gehoudene
Zoals u waarschijnlijk wel weet, schreef Bach in z’n eerste jaren in Leipzig, voor elke zondag een cantate. Elke week een nieuwe cantate van Bach: kunt u zich dat voorstellen ! Of de Leipzigers zich bewust zullen zijn geweest van het voorrecht, ik betwijfel het.
In een ideale wereld zou hij dan ’s maandags beginnen componeren en kon hij in de loop van de week rustig de partijen (laten) kopiëren en verdelen over de musici. In de echte wereld had hij op maandagochtend natuurlijk 1000 andere dingen te doen en kwam de cantate pas aan het eind van de week weer in zicht. Soms kon hij pas op zaterdag de schetsen uitwerken. Dan gristen de muzikanten zelf de muziek onder z’n pen vandaan, en moesten vrouw en kinderen helpen bij het kopiëren van de partijen. Repetitie? Directie aanwijzingen? Nauwelijks. Meestal was het een ‘zichtlezing’, afstemmen om niet voor verrassingen te komen staan… en dan: zondagmorgen, op het oksaal bij het orgel, achterin de kerk: ‘God zegene de greep’. Je begrijpt nu waarom hij Iesu Iuva boven de partituur schreef. En waarom hij niet zonder een professioneel ensemble kon! Afin, zij deden ook niet anders in die tijd.
Nu, componeren dat kon Bach dan wel doen in de week voor de uitvoering zelf, maar hij moest wel een tekst hebben. En hij niet alleen. Elke zichzelf respecterend stad had een cantor die hetzelfde deed: Telemann in Hamburg, Stölzel in Gotha, Fasch in Zerbst enz.. Daar is dus een markt, met een gat. Handige dichters, dichtende dominees gaven boekjes uit met teksten voor een hele jaargang cantates. De één nog mooier dan de ander, en allemaal lekker modern… Met opera-achtige gevoelerige aria’s, of: halve preken in het recitatief. Bach gebruikte ze, soms, en dan nog: maar à la carte, en dan zette hij ze nog naar z’n hand, liet dingen weg, voegde toe.
Dat betekent dat hij het zich moeilijker maakte dan nodig was. Waarom ? Bach heeft zich er nooit over uitgelaten. Dus alles wat je daarover zegt is speculatie, maar toch is het feit op zich al veelzeggend. Hij vond de tekst blijkbaar belangrijk. En waar hij voor koos, is in die zin opvallend, dat het afwijkt van wat toen in de mode was. Wat vooral opvalt is dat hijeen voorliefde heeft voor koralen. Wij vinden dat vanzelfsprekend: Bach en het koraal, maar in zijn tijd was dat ouderwets. Men hoorde liever dat zoetige gezemel of stichtelijke gepreek. En ’t is zelfs nog erger: Binnen de koralen was hij ouderwets. Hij had een duidelijke voorkeur voor ‘die van vroeger, liefst die van Luther zelf (of uit zijn tijd), of anders uit de 17e eeuw. De 18e eeuwse nieuwe liedboeken, hij gebruikte ze wel, maar als hij kiezen mocht: liever iets degelijks, iets dat al beproefd is, getest, dat de tand des tijds heeft doorstaan. En als klap op de vuurpijl: Toen hij voor het eerst zelf een hele jaargang cantates op moest/mocht zetten (Na zondag trinitatis, 1724), koos hij niet voor een kant-en-klaar tekstboek, koos hij ook geen vrije gedichte recitatieven en aria’s, maar koos hij : koralen. … een heel jaar lang. Elke zondag een ander. Volgens een vast stramien: altijd is het eerste en laatste couplet volledig aanwezig. En de overige strofen worden verkort, aangevuld of omgewerkt om recitatieven en aria’s op te leveren. Bach heeft een conceptuele geest. De vorm, de structuur is belangrijk. Hij houdt van symmetrie, evenwicht.
Enkele van Bach’s bekendste cantatepassages, Jesu bleibet meine Freude [Jesu Joy of Man’s desiringJ, ook enkele van Schübler Chorale … Wachet auf ruft uns die Stimme… Ze komen uit deze reeks, die hij in 1725 vroegtijdig heeft moeten afbreken (of uit de aanvullingen die hij achteraf nog heeft bijgecomponeerd). Vandaag hebben we n° 6 uit deze reeks voor ons liggen. Helemaal volgens dat schema. Een prachtig openingskoor het eerste couplet, het klinkt bedrieglijk eenvoudig, de manier waarop hij de tekst en de melodie regel voor regel opbouwt, maar het zit bijzonder knap & complex in elkaar. Een ‘eenvoudige toonzetting’ aan het eind en – als kers op de taart, keurig in het midden: een prachtig duet (ook een Schübler-koraal trouwens) : de zangstemmen zijn hier de instrumenten, de instrumenten zingen het lied. De overige strofen worden geparafraseerd of ingevuld tot recitatief en aria. Trouwens: elke keer als een ‘koraalregel’ letterlijk wordt geciteerd, zal Bach dat ook laten horen.
Het koraal dat Bach heeft uitgekozen voor de zondag van de wonderbaarlijke visvangst & de roeping der discipelen, is het koraal ‘Wer nur den Lieben Gott lässt walten’.
Bijzonder mooi gezang, maar waar is de band met het thema van de Evangelielezing? De wonderbare visvangst en de roeping van de eerste discipelen. Ik hoef u dat verhaal niet nog eens te vertellen, denk ik. Dat was duidelijk genoeg. Jezus gebruikt – met alle respect – zijn wondermacht om de aandacht van enkele vissers te trekken, twee koppels zijn, broers: Simon en Andreas & Johannes en Jacobus. En als ze het mirakel zien, dan kunnen ze niet anders dan die Jezus volgen. Ze worden ‘vissers van mensen’. Een beetje degelijke preek die moet daarover gaan: missie, de zending, het apostolaat, waartoe niet enkel apostelen, maar ook u bent geroepen, je leven in dienst van de Heer: Actie ! Daarover gaat het lied dus niet… helemaal niet. Integendeel. Het is een ‘Troostied’ zegt de dichter zelf. ‘nl. dat je op God moet vertrouwen, ten allen tijde, want Die zal u voor u zorgen : Gelassenheit , Stille sein… Vertrouwen, niks actie.
Zat Bach er dan helemaal naast ? Ja en neen. Helemaal in de geest van die tijd las men een Bijbeltekst ‘per vers’. Veel predikaties bestonden eruit dat men elk beeld, elk détail ging wegen op zoek naar betekenis. Van de context trok men zich weinig aan. En als je de tekst bekijkt die Bach’s libretto-schrijver ingeschoven heeft in de vijfde strofe, dan wordt de link duidelijk. Tussen de laatste en voorlaatste regel van het couplet verschijnt Petrus plotseling in in de parafrase : Heeft Petrus niet de hele nacht met vergeefse arbeid doorgebracht en niets gevangen ? Welnu, Op Jezus’ woord kon hij toch nog zijn slag slaan… en een vol net binnen halen. Dus: Vertrouw altijd op God. hij zal het goed maken De ‘zorgzaamheid’ van God die die arme vissers die de hele nacht niets gevangen hadden, dat heeft bij Bach blijkbaar de ‘click’ gegeven om dit koraal voor deze zondag uit te kiezen. Afin, laten we er maar blij om zijn, want het is een prachtige tekst. Georg Neumark, de dichter, heeft zichzelf overtroffen met dit lied.
En het is niet zomaar een tekst, het is er eentje met een verhaal Najaar 1640: Georg Neumark (18 jaar) is samen met enkel vrienden op weg naar Königsbergen (aan de Oostzee, nu Kaliningrad), bijna 1000 km van het ouderlijk huis verwijderd, om zich in te schrijven aan de universiteit aldaar. De aanwezigheid van de beroemde geleerde en dichter Simon Dach zal aan die wens wel niet vreemd zijn geweest, vermoed ik. Uit veiligheidsoverwegingen reizen ze niet alleen, maar sluiten ze zich aan bij een groep handelaars. Onderweg worden ze echter overvallen en volledig uitgeschud. Met als enige bezit de kleren aan z'n lijf staat hij daar nu: 400 km van huis, 600 km van zijn bestemming. Hij besluit naar het Noorden af te buigen en in Hamburg z'n geluk te beproeven, wat geld verdienen en dan verder reizen. Vergeefs. Hij schrijft, speelt muziek in herbergen (Kniegeige, viola da gamba) en verdient zo net genoeg om niet te sterven en te weinig om te overleven... Nu citeer ik hem letterlijk, als hij op z’n oude dag dit verhaal aan het papier toevertrouwd:
Nou, dat was dus lange tijd tevergeefs. De jonge man komt in Hamburg terecht, brengt de winter door in Kiel en dan op een goede dag, in het voorjaar van 1641, keert zijn lot ten goede: de huisleraar van een plaatselijke notabele is weggelopen en dankzij de bemiddeling van de predikant waar Georg op dat moment verblijft, mag Georg meteen beginnen…
15 jaar later verschijnt dit lied in druk (Fortgepflanzter Musikalisch-Poetischer Lustwald zo heet deze gedichtenbundel), samen met een resem andere gedichten en liederen van geestelijke en wereldlijke aard. Niet alleen de melodie is voorzien, ook een 3-stemmige intro (2 violen en b.c). Binnen de kortste keren één van de meest geliefde liederen in Duitsland en na een vertaling in het Nederlands inmiddels ook al meer dan 200 jaar vaste waarde in de top 10 van meest geliefde gezangen.
Wat is de kracht van dit lied ?
Cantatepreek BWV 93,
9/02/2019
“We are not permitted to choose the frame of our destiny.
But what we put into it is
ours.”
(Dag
Hammarskjöld, Markings, p. 45)
De omlijsting van ons lot
mogen we niet zelf kiezen.
Wel geven we er inhoud aan.
(Merkstenen, p. 69) Dat is
een notitie van Dag Hammarskjöld, de secretaris-generaal van
de VN, die in 1961 in Congo verongelukte terwijl hij op
missie was. Hij is nu weer in het nieuws omdat er over de
omstandigheden van zijn dood van alles te doen is. Na zijn
dood bleek deze zeer actieve toegewijde topdiplomaat, ook
nog een rijk innerlijk leven te hebben geleid. Een
bedachtzaam man, zorgvuldig, nadenkend,
mindful, en christen …
Goed daarover ga ik het nu niet verder hebben. Het
gaat mij om deze uitspraak van hem. Zij treft precies waar het vanmorgen volgens mij over gaat. Over
de spanning tussen zaken waarin je niet te kiezen hebt, die
je overkomen, die er nu eenmaal zijn, ze zijn groter dan
jezelf. Die dingen ‘framen’ je leven. Dat kan je karakter
zijn, je afkomst, de plaats waar je geboren wordt, de mensen
met wie je leeft… Vul maar in. Daar heb je weinig invloed
op, maar daarmee val je niet samen. Dat is niet je lot, dat is enkel de
omlijsting van je lot.
(het ‘frame’). Binnen
dat frame heb je
wel degelijk iets te zeggen, toe te voegen, te bepalen: Jouw
inbreng. Op
meerdere niveaus is die spanning relevant. Ze is
aanwezig in de lezingen, in de cantate, in de liederen, in
ons aller leven… Het is
een van de basisspanningen van het menselijk bestaan. Je
leeft tussen bepaaldheid en vrijheid… Tussen
passiviteit (gelatenheid,
heet het in de cantate) en activiteit. Het
leven overkomt je - en tegelijk – toch ook: je ontwerpt je
leven … beide is tegelijk waar. Daar
gaat ie: In de
evangelielezing zien we het gebeuren. Het leven van de beide
broederkoppels: Simon en Andreas, Johannes en Jacobus: de
omlijsting van hun leven wordt opengebroken van buitenaf. Er
klinkt een gezaghebbende stem van de oever: werpt uw net uit
aan de andere zijde... En even later kunnen ze niet anders
dan die welgevulde netten voor het laatst aan land trekken,
en achterlaten. Volg
mij, had Jezus gezegd. En ze
worden zijn leerlingen, later zijn apostelen. Dat is
voortaan de omlijsting van hun leven. Niet meer aan te
ontkomen. Zo’n
mens, zo’n gezag, dat appèl, je kunt niet anders dan eraan
gehoorgeven, hem volgen. [Net
als Jesaja (lezing: Jesaja 6) door de overweldigende
ervaring bij het binnengaan van de tempel, beseft dat ook
zijn leven voortaan omlijst zal zijn door die ervaring van
heiligheid. Hij wordt een profeet.J Maar
in beide gevallen geldt: hòe zij hun roeping zullen
vormgeven, wat hun inbreng gaat zijn, dat staat niet vast. Zì]moeten het doen. Apostel
worden, zìjn. Dat is
hun eigen inbreng (what
we put into it): Simon, haantje-de-voorste, maar ook
voor-z’n beurt sprekend. De belijder en de loochenaar... en
zo geeft hij inhoud
van zijn roeping. Johannes en Jacobus, de zonen van
Zebedeüs, twee heel verschillende types. De ene een bijna
mystieke evangelist, of apocalyptische visionair, de ander
een pragmaticus, die vindt dat het in de navolging vooral
gaat om correct met elkaar samenleven als mensen. Het
frame stond vast. Maar de eigen
inbreng bepaalt
wat het wordt.
Breder: Je lot, de lotgevallen, je bepaaldheid, wat er
gebeurt… Veel hoort bij het het
kader waar je
weinig of geen invloed op hebt, maar dat dus – en dat wil
Hammarskjöld blijkbaar zeggen: tegelijk het
kader is
waarbinnen jij wordt uitgenodigd je vrijheid op te nemen (to
put into it what’s yours). Zo
beleefde ook Georg
Neumark het. De man die het koraal van de cantate heeft
gecomponeerd, letterlijk: zowel de tekst als de melodie. De
dichter was zelf muzikant, gambist. Hij verwerkt zijn eigen
levenservaringen in dit lied. ‘Wer nur den lieben Gott lässt
walten…’ Het
lied beantwoordt geen vragen, het lost de problemen niet op.
Het evoceert ze. En
herhaalt bijna als een
mantra de basisuitspraak van ‘het geloof’:
je moet op God blijven
vertrouwen… Bijna elk couplet bevat wel een variatie op
deze oproep, u moet er maar eens op letten. Vaak in de
laatste twee regels geformuleerd als ‘levenswijsheid’: Soms
klinkt het
bijna als een spreuk op zo’n wandtegeltje, of
Bond zonder naam …
Eigenlijk dus niet zo heel bijzonder. Maar: wat is dan de
kracht van dit lied ? Ik
vermoed de combinatie van tekst en melodie: die zijn ‘één’. De
boodschap van de tekst is: Je moet
doorgaan, rustig
verdergaan, je
moet blijven vertrouwen op God, wat er ook gebeurt…
Dan komt er wel een keer, een keer. En dàt
rijmt dan perfect met de beweging en de ‘sfeer’ van de
melodie. En die
snaar treft Bach meesterlijk in zijn cantate. Je kan
‘de omlijsting van je lot’
niet kiezen, maar
dat is op zich
geen ramp is, dat is een uitdaging. De uitdaging om het te
leren zien als ‘het kader waarbinnen God voor jou zorgt’. Je
kunt het niet veranderen, dus kun je het maar beter
‘aanvaarden’. En als
Gods hand daarin zit, dan moet het 'ergens' goed zijn, zó,
zoals het is. En dan
kun je beter ophouden te klagen. Doe er dan liever iets
positiefs mee. Er zit
– zo hebt u al gehoord – een belerende ondertoon in: Beetje
paternalistisch zelfs. Maar…
dat wil niet zeggen dat het niet ook waar is.
‘Zing, bid en ga
voort op ‘s Heren wegen’ (Sing, bete, und geh auf Gottes
Wegen) zo begint het laatste couplet. Goed,
of je er met dit geloof nu helemaal komt, ik weet het niet… maar
dat een scheut godsvertrouwen, en u mag het woordje ‘god’
ook weglaten, ‘vertrouwen tout court’,
basic trust, de
draagkracht in het leven versterkt, staat volgens mij buiten
kijf. Het
geeft je de vrijheid om binnen
het frame van je
lot toch iets met de inhoud te doen. Begrensde vrijheid,
zeker, maar wel degelijk vrijheid.
Tenslotte: Ook Bachs werk kun je zo zien. In
1723 heeft hij de gok gewaagd om cantor in Leipzig te
worden. Hij zag die functie als een ‘ambt’. Zijn opdracht
was om elke zondag een nieuwe cantate te schrijven, passend
bij de evangelielezing. Dat is zijn ‘frame’. Het
eerste jaar experimenteert hij met tekst en muziek. Hij speelt met verhoudingen tussen koordelen, solisten,
instrumenten. Hij zoekt ook naar geschikte teksten. Hij probeert van alles uit. Hij is niet snel tevreden. Hij verkent het ‘frame’, het kader. Het
ligt vast … Hij is musicus, cantor, hij is gebonden aan de lezingen
en de liturgie van de kerk. Een strak kader is dat. En zeker
in die tijd: heel weinig speelruimte.
“We are not permitted to choose the frame of our destiny.
But what we put
into it is ours.”
De omlijsting mag ook Bach
niet kiezen.
Wel geeft hij er inhoud aan…
Hij zet er z’n
stempel op En
hoe. Na 1 jaar experimenteren
kent hij het frame
door en door. En kan hij ‘put into it what is his’. Hij besluit een hele
jaargang (zo’n 60 cantates) op het getouw te zetten, die
allemaal gebaseerd zijn op bekende en geliefde liederen uit
het gezangenboek van de kerk. De
kant-en-klaar cantate-tekstboekjes met titels als “nieuwe
cantates voor het kerkelijk jaar”, liet hij links liggen. Hij wil blijkbaar geen al te vrije recitatieven en aria’s, Ook
die onderdelen moeten gebaseerd zijn op de gezangen,
koralen. … Dat
geeft eenheid, structuur En
voeg ik toe: dan klopt de zielsbeweging… dan wordt je gemoed
meegenomen door de muziek, terwijl je de woorden overdenkt…
Vandaag hebben we n° 6 uit deze reeks voor ons liggen. Een
pareltje onder de koraalcantates. Hier
wordt niet enkel begin- en eindstrofe volledig geciteerd. Neen,
in het midden komt nog eens een volledige strofe in de vorm
van een duet. Dat is
al bijzonder, maar nog spectaculairder is dat Bach vindt dat
in ook in de recitatieven en de aria’s altijd de tekst èn de
melodie aanwezig moet zijn. Zoals
ik al zei: samen dragen die de boodschap naar het hart. Het
meest bijzonder is eigenlijk het eerste grote recitatief,
waar de liedtekst wordt getropeerd, zoals in het
gregoriaans ook
wel eens wordt gedaan. Bach
doet dat zo levendig, dat er bijna een dialoog, een gesprek
met de tekstdichter ontstaat. (het citaat in een andere
zangstijl als de tropen) Elke
keer als een ‘koraalregel’ wordt geciteerd, zal Bach dat ook
laten horen in de muziek, let u maar eens op. Dat
betekent dus dat het koraal met z’n centrale boodschap, z’n
mantra, alomtegenwoordig is… in, met en onder deze cantate:
tekst èn melodie allebei. En die
boodschap, ik had het al gezegd, is:
Probeer de omlijsting
van je leven te zien als door de ‘goede God’ bepaalt,
ookal snap je misschien vaak niet hoe dat kan… De
belofte: als je dat doet, dan komt er energie vrij om met de
inhoud van je leven
zelf iets te doen.
“We are not permitted to choose the frame of our
destiny.
But what we put
into it is ours.”
Amen.
|
Dick Wursten (dick@wursten.be)