Home cantates varia biografie

 

BWV80: Ein feste Burg

11-03-2012, St. Norbertus, Antwerpen
Evangelielezing:Joh. 2: tempelreiniging
homilie tijdens de misviering, voorafgaand aan de uitvoering van de cantate: "heilige verontwaardiging"

ga meteen naar de inleiding op de cantate

 

Ja, we kunnen wel meevoelen met Jezus, denk ik. Ben je op weg naar de tempel, de plek waar God zo dichtbij is dat je zijn aanwezigheid kunt voelen… hoor je al van verre het geblaat van de schapen, het gekoer van de duiven, het geloei van de koeien, en daartussendoor het geroep van de verkopers, het gemopper van de handelaars en het rinkelen van de munten… Meer een bazaar dan een kerk.

En dan neem je je voor om je er niets van aan te trekken, - het gaat om het innerlijk, nietwaar, - En je zegt tegen jezelf: maar die mensen die bedoelen het niet verkeerd… en dat is ook zo. In de tempel mocht je niet met heidens geld betalen, dus je moest wel wisselen… en offerdieren; je kon ze moeilijk van thuis meenemen… Het is gewoon “service”.  Maar toch… het gevoel blijft.

Dat kan toch niet de bedoeling zijn: De voorhof is bedoeld om van het profane naar het heilige te gaan maar hier werkt het omgekeerd: Het is hier nog wereldser dan daarbuiten. En het pakt je. Je voelt de verontwaardiging groeien: verontwaardiging, dat woord zegt het precies: je boeit je op omdat de “waarden” ont-waard worden, met voeten worden getreden, dat kan niet. En dan slaat de innerlijke woede naar buiten:

En daar vliegen de tafels van de geldwisselaars al door de lucht, en rolt het geld over de grond… daar knalt de zweep in z’n handen en vluchten de handelaars weg.

 

Religie is geen transactie… nooit.

God is geen handelaar… met wie je zaakjes kunt doen. Hij is de ‘heilige’.

Zijn huis, tempel of kerk, kan dus nooit een marktplaats worden.

Jezus vordert de tempel terug voor de rechtmatige eigenaar: God.

De officials zien het met lede ogen aan. En besluiten nu al: die man moeten we in de gaten houden. En inderdaad: deze actie zal Jezus nog zuur opbreken. Ze keert terug in zijn proces.

 

in 1517 deed de augustijner monnik Martin Luther iets soortgelijks. De paus had met zijn campagne voor de jubileumaflaat (opbrengst voor de bouw van Sint Pieter, bodemloze put) ook een grens overschreden vond Luther. Je kon voor eender welke zonde, een aflaat kopen. En vanwege het jubileum waren er bijzondere koopjes te doen. Biechten hoefde niet eens meer, als je maar betaalt. De aflaat van de zonde was een toelating voor de zonde geworden. Religie was een transactie geworden. Je kon goeie zaakjes doen met God. Luther’s verontwaardiging slaat naar buiten. Hij vlocht een zweep van woorden, 95 stellingen op een rij, en daar sloeg hij de aflaatverkopers de kerk uit:  Gods huis mag geen marktplaats worden.  Hij vorderde de kerk terug voor de rechtmatige eigenaar: God.  

Afin, ik hoef u de rest niet te vertellen. De officials zien het met lede ogen aan. En besluiten dat die man moet afgestopt worden.

In 1521 vloog Luther eruit. En enkel omdat enkele Duitse vorsten hem in bescherming namen, ontsnapte hij aan de brandstapel… en vormden zich in Europa langzaam een gemeenschap van kerken die zich niet meer schikten onder Rome, maar die hun eigen gang gingen, de protestantse kerken.

 

… Maar was het daar dan allemaal pais en vree? De ideale kerk? hemel op aarde? Niks van. Met dat Luther ‘doorbreekt’ zijn er ook al extremisten die met zijn boodschap aan de haal gaan, en voor hij de bijbel goed en wel vertaald heeft, is er intern al weer verdeeldheid, vormen zich nieuwe machtsblokken en probeert men ook hem voor allerlei karretjes te spannen. Zie je wel: zeggen de roomskatholieke tegenstanders: zonder het bischoppelijk gezag wordt het een zooitje. Luther je hebt je vergist. Je had moeten luisteren.

 

Tien jaar na Luther’s tempelreiniging willen een aantal Duitse vorsten op hun schreden terugkeren en staan de Turken voor de poort van Wenen.

En dan breekt er in Wittenberg ook nog de pest uit ! Enkele van Luther’s goede vrienden en medestanders van het eerste uur stierven, en hij vreesde voor het leven van zijn vrouw, Käthe, die zwanger was… Luther ziet het niet meer zitten. Hij twijfelt, niet aan de inhoud van zijn project, neen, maar wel aan zichzelf en aan de manier waarop hij het heeft aangepakt…

 

Uit de brieven die uit die tijd zijn overgeleverd, wordt duidelijk, dat Luther door diepe dalen gaat. Zijn geloof wordt aangevochten. Aan Gods bestaan twijfelt hij niet. Dat deed niemand in die tijd, aan zichzelf twijfelde hij wel. Helemaal in de taal van die tijd, beschrijft hij die innerlijke strijd die hij dan voert, in termen van een geestelijke gevecht van zijn ziel tegen de aanvallen van de duivel, de tegenstander die de kunst van het vechten verstaat, die weet hoe hij een mens omver moet blazen, die sluwer en slinkser is dan wie ook, die zelfs de grootste gelovige, heiligen, aan het wankelen kan brengen. Luther ziet hem als echte Middeleeuwer buiten hem, wij ervaren het eerder als een kracht die het leven onmogelijk probeert te maken, en die wij niet de baas kunnen…  

Luther heeft trouwens wel vaker melancholisch-depressieve perioden gekend. En hij geraakte er niet zomaar even uit. Het geloof is daar geen wondermiddeltje tegen. De mens die zichzelf een vraag wordt, dat is geen klein bier… voor niemand. Dat is levensbedreigend.

Als het voorbij was, sprak Luther er ook gewoon over. In brieven en gesprekken somt hij bijv. op wat hem wel eens hielp: “zoek gezelschap op”… “word eens echt boos”… of  “ga musiceren”, ja  vooral dat: Ik om daar nog op terug. Of ook “ga werken op het land, lichamelijke arbeid verrichten”…

Nuchter, maar meer dan hulpmiddeltjes zijn het niet, afleidingsmanoeuvres, omtrekkende bewegingen… Want ‘s nachts pakt het je dan toch weer. En dan lig je in bed, en kun je niet slapen. Luther vertelt dat hij soms zijn vrouw, wakker maakte en zei: “Käthe aub verbied mij zulke aanvechtingen roep me weg van dat ellendig gesar.”

 

[verontwaardiging, dat de satan het mensenhuis zo usurpeert….] Er is zelfs een verhaal, dat Käthe ooit eens toen Luther heel diep zat, de luiken dicht deed, overal zwarte lakens overheen legde en zwarte kleren aantrok: ‘in de rouw’ dus. Toen Luther thuiskwam, vroeg hij: ‘Wie is er dood?’ …  ‘Jouw God’… Waarop Luther boos uitviel: ‘vrouw ben je je verstand verloren’   …. “Neen jij bent je verstand verloren,  vivit , Hij leeft, heb je in de tafel gekrast met Pasen, maar nu leef jij alsof hij dood is’

Tsja, dat is nog eens confronterend pastoraat!

Van de dominee zou ik het niet accepteren, van mijn vrouw wel.

 

Welnu: uit zo’n periode stamt het ‘Lutherlied’: “een vaste burcht is onze God”… Luther schreef erboven: "De 46. Psalm. - Deus noster refugium et virtus".

In tegenstelling tot wat je dus eerst denkt, is dit niet het lied van een zelfverzekerde gelovige. Het is niet de ‘protestantse Internationale’; het is het lied van de aangevochten gelovige. Het is een ‘preek van Luther tot zichzelf’.

 

De hele veldslag die ik hierboven beschreef, zit in dit lied. Luther roept ‘m op met de meest krasse beelden… en hij windt er geen doekjes om: de vijand is indrukwekkend. Hij heeft op aarde zijnsgelijke niet… En hij gaat me nogal tekeer. Er is maar één ding dat Luther daar tegenover kan stellen: een vaste burcht, onze God, Hij is de wal die het kwaad zal keren Bij hem kun je schuilen. Hij zal het moeten doen…

 

Bach

En dat werkt Luther dan uit… Adembenemend is de manier waarop Bach ter ere van Hervormingsdag 1735 het eerste couplet heeft getoonzet. Intenser en complexer dan dit kun je muziek niet schrijven. Elke regel wordt fugatisch uitgewerkt en pas als iedereen zijn deel gedaan heeft, dragen de hobo’s de volledige melodielijn voor….

In het tweede couplet verschijnt Christus ten tonele, of beter: op het slachtveld. Het gevecht woedt in volle hevigheid. Je hoort het in de muziek van Bach, maar heel dapper zingt de bas ertegenin: ik ben gedoopt, de overwinning is al binnen… En de sopraan ondersteunt hem door rustig regel voor regel het tweede vers voor te dragen.

Maar we zijn er nog niet. Integendeel. Nu Christus op het terrein is, intensifeert de vijand z’n aanvallen op de mens (3e couplet, nr 5). Bach maakt er een echte tweekamp van: het orkest verbeeldt hoe het addergebroed van het kwaad jacht maakt op de ziel van de gelovige, maar die laat zich niet van de wijs brengen, letterlijk, alle stemmen van het koor verenigen zich en zingen stug de tekst: hoe satan ook woedt, en wat hij ook doet -  vergeefs: ‘Eén woord en hij moet vallen’.

Dat is nu een typische Luther-uitspraak. Hij klampt zich vast aan het Woord van God. En dan bedoel ik niet bijbelfetisjisme, of fundamentalisme, neen: geloof. Voor hem is dat een levend woord, “Anspruch, Zuspruch”.. belofte ()... vertrouwen rotsvast

Dat.. : “ookal breekt alles je bij de handen af, ookal raak je alles kwijt, (en in het 4de couplet laat Luther die gedachte toe, alles), ja, dan nog geldt “God laat niet varen het werk dat zijn hand ooit begon”. “Hij zal het voleindigen…”

… Ja, zelfs de dood kan mij niet van het leven beroven…

En zo zijn we bij het slot van de cantate gekomen: het prachtige verstilde duet (nr. 7), waarin dit geloof, de paradox van dit het geloof, onder woorden wordt gebracht…, op muziek gezet:

tot in de dood… wordt het leven beleden… je wordt er stil van.

 

‘Non moriar, sed vivam’… ik zal niet sterven, maar leven… en de grote daden des Heren verkondigen, zelf als ben ik gestorven. Dat was Luther’s levensmotto. En als hij dat soms zelf niet kon geloven… dan zong hij het. Want als je zingt, is het niet alleen voor je verstand, maar ook voor je gevoel waar. En als hij het dan nog niet kon vatten, dan zocht hij zijn vrienden op en zei: kom, pak uw muziekboek, laten we het samen zingen: 4-stemmig of meer, met stem of instrument, want - citaat van Luther –

“Na de Zoon is de muziek Gods grootste gave aan de mensheid”

Amen.

 

Dick Wursten

 

 

 

 


Dick Wursten (dick@wursten.be)