BWV 62: Nun komm, der Heiden Heiland06-12-2015, St. Norbertus, Antwerpen tijdens de misviering, voorafgaand aan de uitvoering van de cantate:
Preek over ‘Nun komm’ der Heiden Heiland’ BWV 62 2e advent, Lukas 3:1-6 (Johannes ‘roept’ Jesaja op – plaatsbepaling in ruimte en tijd)
Beste mensen, het is nog maar 2e advent en toch is het qua cantate straks al volop Kerst. Veni redemptor gentium, ‘Nun komm’ der Heiden Heiland’ : kom, redder van de volkeren … is het lied dat centraal staat. In de toelichting kon u al wat lezen over dit lied. Het stamt uit de 4e eeuw. Geschreven door Ambrosius, bisschop van Milaan, de man die de keizer van het Romeinse Rijk de les las als het moest (want die zat bij hem in de kerk), en tegelijk zijn parochianen leerde zingen in de nacht. Hij schreef de teksten zelf. De jonge Augustinus – nog onbekeerd – werd door deze gezangen ‘gegrepen in zijn gemoed’ en kon vervolgens niet meer loskomen van de God die in die liederen werd aanbeden. Dit kerstlied, letterlijk: the first Nowell, blijkt een blijver te zijn, ook na de scheuring van de Kerk in de 16e eeuw: gezang nr. 1 van het Evangelisches Kirchengesangbuch. Zo hoeft het ons niet te verbazen dat 2 eeuwen na Luther Bach dit lied ten grondslag legt aan zijn fraaiste adventscantate: We horen die vandaag, nog weer eens bijna 3 eeuwen later.
Wat zijn wij eigenlijk geluksvogels !
Dat we die muziek nog kunnen horen, dat die zelfs aanspreekt, ook al is die bijna 300 jaar oud. En dat wij zelf – straks – dat lied mogen zingen, waarvan de tekst en (zelfs) de melodie teruggaat op een lied dat al meer dan 1.600 jaar door gelovigen wordt aangeheven, tijdens de Advent, op het Kerstfeest. Dit is de kracht van de kerk: Het sticht gemeenschap tussen gelovigen, mensen, niet enkel de nu-levenden, hier op deze plaats, vandaag, maar ook met allen die voor ons geleefd, geloofd en gezongen hebben. Als we de muziek horen, het lied zingen: ze zijn erbij, ze zingen met ons mee. Beter: wij vervoegen [ons bij]het koor van de heiligen ons voorgegaan. De wereld is zoveel groter dan onze parochie, de geschiedenis reikt zoveel verder dan enkel onze levenstijd… Verleden en toekomst zijn op wonderlijke wijze aanwezig in het heden, als oude teksten weer klinken, als muziek de inherente gevoelens verklankt.
Nu, ik doe er nog een schep bovenop: Ambrosius in de 4e eeuw was ook niet origineel. Geen enkel mens is dat. Als iemand iets van waarde doet, zal het verworteld zijn in wat is voorafgegaan. Hij bouwt voort op wat hem gegeven was. Ambrosius deed dat dus ook. Naast elke versregel van zijn lied kun je bij wijze van spreken een bijbeltekst leggen, en als het geen bijbeltekst is, dan wel een zinsnede uit het Credo van de kerk. En qua bijbel grijpt bij voorkeur terug naar het Oude Testament: psalmen en profetieën: die van Jesaja bijv. (doe er dus nog maar eens 1.000 jaar bij). [zie de aparte pagina gewijd aan het lied: Veni Redemptor gentium]. Trouwens hetzelfde boek dat ook Johannes de Doper op het idee bracht om ‘te gaan roepen in de woestijn’… dat er redding komt, van God uit! En dat de hele wereld het zal zien. En als u straks het Sanctus zingt, dan is het opnieuw Jesaja die doorheen die woorden spreekt. Die woorden komen uit een (roepings-)visioen dat hij ooit had, staande voor het altaar in de tempel te Jeruzalem.
Je kunt dus wel zeggen dat hij één van de invloedrijkste schrijvers uit de wereldgeschiedenis is, die Jesaja.
In zekere zin is hij ook de uitvinder van het ‘geloof’. Geloof dat vast blijft houden aan God en zijn belofte, ook als alles wat er gebeurt daartegenin lijkt te gaan. Als bijv. driekwart van Israel wordt vernietigd en in ballingschap wordt weggevoerd, dan noemt Jesaja zijn zoon ‘Sjear-jasjoev’ (een rest keert terug). En als het volk z’n hoofd laat hangen, omdat de zaken zich ook voor het resterende koninkrijk Juda, niet gunstig ontwikkelen, dan komt hij met de oproep om te blijven geloven: want alleen zo kun je staande blijven… zegt hij, in het Hebreeuws een woordspel met een werkwoord, dat wij trouwens nog kennen ’aman: Amen: het staat vast. In een andere verbuiging betekent het: vasthouden aan…, vertrouwen, geloven. En als de vijandelijke legers vanuit Syrië, dan toch steeds dichterbij komen, en stad na stad valt, en de koning niet meer weet van welk hout pijlen te maken…, gaat Jesaja hoogstpersoonlijk naar het paleis. Hij gaat de troonzaal binnen en ziet de koning, Achaz, en naast hem zijn favoriete vrouw, een jong meisje nog… en hij wijst naar die jonge vrouw en zegt: “Zie: dat meisje is zwanger en ze zal een zoon baren en hem noemen: God is mèt ons: Immanu-el, want – zo vervolgt hij – voordat dat kind volwassen is, zal dat waar u nu bang voor bent, zijn verdwenen, als sneeuw voor de zon. (Jesaja 7)
Zo’n man was Jesaja en zo sprak hij, keer op keer: Woorden van bemoediging, en tegelijk een appèl. En soms geschiedde het zoals hij gezegd had, en soms ook niet, maar zijn woorden bleven doorzingen, zijn profetie bleef klinken en de wereld leerde wat geloven was.
En toen de evangelist het verhaal van het meisje Miriam moest vertellen, dat zwanger was, schoten hem die woorden van Jesaja te binnen: Zie de jonge vrouw is zwanger en zal een zoon baren: Immanu-el, met-ons is God ! Hoe toepasselijk moet hij gedacht hebben: Want als in één iemand God met ons is, dan toch in deze mens, die Jezus genoemd wordt. Hij heet dan wel niet Immanu-el, maar hij is het wel. En hij – Mattheüs – dacht daar verder niet veel méér bij, maar toen de Kerk begon te groeien en de Griekse en Romeinse wereld veroverde, en Ambrosius bisschop werd in Milaan, toen waren de kerkvaders gefascineerd geraakt door die tekst en dat beeld: een meisje, een maagd, die moeder wordt. Ze lazen en hoorden er van alles in, meer dan Mattheüs ooit bedoeld heeft, en oneindig veel meer dan Jesaja ooit heeft kunnen bevroeden. Voor hen werd dit een soort ‘inbegrip’, van hoe God werkt, een chiffre, een basis-metafoor. Iets kan niet, menselijkerwijs, en toch gebeurt het: Die paradox is de brandstof van het geloof. Voor hen is dat geen geïsoleerd gegeven, het drukt voor hen de kern van de zaak uit: Het is duister in de wereld, in de mens, dat kan niet goed gaan…, toch overwint het licht: wie dat vasthoudt, kan staande blijven… Dat is geloven, dat is Kerst.
En dit is dus – zo meent Ambrosius, allemaal al vervat in Christus’ wonderlijke geboorte. Daarover moet zich de hele wereld dus verwonderen ! roept hij uit… Om dan in de rest van zijn lied paradox op paradox te stapelen tot het je duizelen gaat: zoveel creativiteit bij God om het onmogelijke mogelijk te maken: de verloren mensheid te redden. En de bewerking die de tekstdichter heeft gemaakt voor Bach van de binnenstrofen van dit lied, is zich daarvan terdege bewust geweest. Hij haalt er 1 paradox uit: Eerst mijmert hij (nr. 2) over de nederigheid van God: hoe die – hoewel de heerser van het al – een gewone kleine mens is geworden. En hoe hij daarbij niets heeft vernield, maar alles intact heeft gelaten, tot Maria’s schoot toe. Hij nam niets, maar gaf alles… En dan – als hij dat heeft onderlijnd, breekt de vreugde daarover naar buiten: Deze zoon is de held uit Juda, die we ook aan het eind van de Johannespassie zien zegevieren in de strijd tegen de duivel, de dood en zijn trawanten.
En Bach neemt de uitdaging aan. Graag zelfs ! Die kan wel wat met zulke contrasten. Na een feestelijke toonzetting van het eerste couplet, waarbij de eerste regel van de melodie uit het ritornello tevoorschijn komt, wordt dat eerste grote mysterie, dat God ‘mens werd’, in een dansend ritme bezongen door de tenor… Het licht schijnt al in de duisternis, maar het brandt enkel nog van binnen.
Om dan na een expressief recitatief (nr. 3) naar buiten te slaan in de tweede aria (nr. 4): een heldenaria voor bas. Eigenlijk een eenvoudige compositie: alle strijkers spelen samen de dramatisch-martiale baslijn. Streite, siege, starker Held, Sei vor uns im Fleische kräftig. Het tumult dat dat oplevert, laat Bach met plezier horen. Maar pas op: paradoxen zijn enkel zinvol als ze met elkaar verbonden worden. Enkel tromgeroffel leidt tot uiterlijke machtsvertoon. Dienstbaarheid en macht horen samen. De nederige zoon der zuivere maagd en de zegevierende held uit Juda. Enkel als ze op elkaar betrokken worden, wordt het verhaal dat ze brengen een evangelie: blijde tijding.
En Bach weet dat ook. Het is dan ook niet enkel een martiaal gebeuren, deze aria. Bij de laatste herhaling van het eerste deel van de aria staat er plotseling ‘ADAGIO’ in de partituur. En wel bij het ‘im Fleische kräftig’. Waarom ? Het werkt verstillend… zeker. Maar er is meer. Bach schrijft ook ‘Augenmusik’. In de partituur zie je het ‘kruismotief’ verschijnen onder het woord ‘Fleische’: fa / si-bemol / sol-kruis / la (f-bes-gis-a). Toeval ? Ik denk het niet. Bach kent de theologie en weet dat de strijd waarvan hier sprake (tussen vlees en geest, goed en kwaad) beslecht wordt op Golgotha.
De overwinning wordt behaald aan het kruis. Nogmaals een paradox.In wat een nederlaag lijkt is het zaad van de overwinning gelegd. Als je dat vasthoudt, kun je opnieuw gaan bouwen… Dat is geloven, dat is Pasen.
Na deze aria heeft Bach nog een verrassing in petto: het recitatief-duet. Prachtig en licht, bijna mystiek, schrijden alt en sopraan volledig parallel voort. Ik zie ze naar de kribbe gaan, die geen ordinaire voederbak meer is, maar de troon van de Heer des hemels, die blinkt in de nacht En daar danken ze God uit het diepst van hun ziel, om wat Hij gedaan heeft. En de duisternis die als een grauwe mantel de wereld dekt wordt even opgeheven en eeuwig licht straalt ons tegemoet…
Jesaja zag het in de geest 2.700 jaar geleden [de evangelist heeft het herhaald, Ambrosius verdicht en Luther vertaald]. En Bach, hij geeft het ons vandaag: toekomstmuziek uit het verleden.
Amen.
|
Dick Wursten (dick@wursten.be)