Home cantates varia biografie

 

Op 23 augustus 1730 schrijft Bach een memorandum aan de burgervaders van Leipzig als antwoord op aantijgingen dat hij zijn plicht als cantor zou verwaarlozen: "Der Cantor tuet nichts!". In dit memorandum somt hij de oorzaken op die hem verhinderen om zijn ambt als cantor naar behoren te vervullen. De beschrijving van de minimale middelen die hij nodig meent te hebben (zang en instrumenten) is vandaag de dag de belangrijkste aanwijzing voor iedereen die wil weten hoe men zich een bach-cantate (of passie) moet voorstellen. De beweging OVPP, one voice per part (één stem per partij), beroept zich ook op deze tekst, m.i. ten onrechte... Afin, lees zelf maar. (klik hier voor de originele Duitse tekst)

 

Kort, maar hoogstnoodzakelijk plan
voor een goede omkadering van de kerkmuziek,
benevens enige onbevooroordeelde bezwaren tegen het verval ervan.
(1730)

 

Voor een goed verzorgde kerkmuziek zijn vocalisten en instrumentalisten noodzakelijk.

De vocalisten worden hier ter plaatse uit de leerlingen van de Thomasschool geformeerd en wel in vier soorten nl. discantzangers, alten, tenoren en bassen. Als nu de koren de kerkelijke stukken goed, zoals het behoort, willen uitvoeren, moeten de vocalisten weer in 2erlei soorten worden ingedeeld, en wel: solozangers en ripienisten.

Normaal zijn er 4 solozangers, maar ook wel 5, 6, 7 tot 8; als men namelijk in meerdere koren wil musiceren.

Van de ripienisten moeten er minstens ook acht zijn, namelijk van iedere stem twee.

De instrumentalisten worden ook in verschillende soorten ingedeeld, als: violisten, hoboisten, fluitisten, trompettisten en paukenisten. NB Tot de violisten behoren ook diegenen die altviool, cello en gamba spelen.

Het aantal leerlingen van de Thomasschool bedraagt 55. Deze 55 worden ingedeeld in 4 koren, voor de 4 kerken, waarin ze deels musiceren, deels motetten en deels koralen moeten zingen. Voor 3 van de kerken, nl. de S. Thomas, de S. Nicolai en de Nieuwe kerk moeten de leerlingen allemaal muzikaal zijn. In de Peterskerk komt de rest, namelijk diegenen die de muziek niet beheersen en alleen maar een beetje een koraal kunnen zingen.

Tot ieder muzikaal koor behoren tenminste 3 sopranen, 3 alten, 3 tenoren en evenzoveel bassen, opdat er, als b.v. iemand ziek wordt (hetgeen zeer dikwijls gebeurt en vooral in het huidige jaargetijde, zoals de recepten, die door de schooldokter voor de Apotheek worden uitgeschreven kunnen bewijzen) tenminste een dubbelkorig motet kan worden gezongen.(NB . Hoewel het nog beter zou zijn, als de groep zo zou zijn samengesteld, dat men voor iedere stem 4 subjecta kon nemen, en dus voor ieder koor 16 personen ter beschikking had.)

Dat wil dus zeggen dat het aantal die iets van muziek moeten begrijpen, 36 personen groot is. De instrumentale muziek bestaat uit de volgende stemmen nl.:

 

2 dan wel 3 op de

-

1 ste viool.

2 dan wel 3 op de

-

2de viool.

2 op de

-

1 ste altviool

2 op de

-

2de altviool

2 op de

-

cello.

1 op de

-

violone.

2 dan wel, indien nodig 3 op de

-

hobo.

1 of 2 op de

-

fagot

3 op de

-

trompet

1 op de

-

pauken.

------

summa tenminste 18 personen voor de instrumentale muziek. NB . als het voorkomt dat het kerkelijk stuk ook met fluiten (ofwel blokfluiten, dan wel dwarsfluiten) gecomponeerd is (zoals zeer dikwijls voor de afwisseling gebeurt, zijn tenminste ook daarvoor 2 personen nodig. Dus tesamen 20 instrumentalisten.

Het aantal van de voor de kerkmuziek aangestelde personen bedraagt 8 personen, nl. 4 stadsblazers, 3 beroepsviolisten en een gezel. Van hun kwaliteiten en muzikale kennis iets naar waarheid te vermelden, verbiedt de ingetogenheid (discretie). Maar wel moet in overweging genomen worden dat ze deels emeriti zijn, deels niet zo geoefend zijn als het wel zou moeten wezen.

Het plan daarvan is als volgt:

 

De heer Reiche

op

1 ste trompet.

De heer Genssmar

-

2de trompet.

vacant

-

3de trompet

vacant

 

pauken.

De heer Rother

-

1 ste viool.

De heer Beyer

-

2de viool.

vacant

-

altviool.

vacant

-

cello.

vacant

-

contrabas.

De heer Gleditsch

-

lste hobo.

De heer Kornagel

-

2de hobo.

vacant

-

3de hobo of taille

de leerling

-

fagot.

 

 

En dus ontbreken de volgende allernoodzakelijkste subjects, deels ter versterking, deels als onontbeerlijke stemmen, namelijk:

2 violisten voor de 1 ste viool.

2 violisten voor de 2de viool.

2 violisten die altviool spelen. 2 cellisten.

1 contrabassist. 2 fluitisten.

 

Dit duidelijk gebrek heeft men tot nu toe voor een deel door studenten, meestal door leerlingen moeten vervangen. De heren studiosi hebben zich daartoe gewillig bereid verklaard, in de hoop, dat zij te zijner tijd met enige vergoeding, met een stipendium, of honorarium (zoals te doen gebruikelijk is geweest) begenadigd zouden worden. Omdat dit niet is gebeurd en de toch al schaarse beneficia, die vroeger aan het muzikale koor gegeven werden, successievelijk helemaal zijn ingetrokken, heeft men daardoor ook de bereidwilligheid van de studenten verloren. Want wie wil voor niets werken of diensten verrichten? Bovendien moet men bedenken, dat omdat de 2de viool meestal, de altviool, cello en violone altijd (bij gebrek aan geschikte personen) door scholieren moeten worden bespeeld: het aldus makkelijk valt in te zien wat daardoor het vokale koor is ontgaan. Tot nu toe heb ik slechts van de muziek op gewone zondagen gesproken. Als ik echter de muziek op de feestdagen (waarop in beide hoofdkerken tegelijkertijd gemusiceerd moet worden) noem, dan valt het gebrek aan benodigde personen eerst nog duidelijker op, omdat ik dan die leerlingen, die nog een of ander instrument bespelen, aan het andere koor moet afstaan en me volledig zonder hun hulp moet redden.

 

Daarnaast kan niet onvermeld blijven, dat door het aannemen van zoveel onervaren en voor de muziek totaal ongeschikte jongens de muziek noodzakelijkerwijs in hoeveelheid en kwaliteit achteruit moest gaan. Het is immers goed te begrijpen dat een jongen die niets van muziek afweet en niet eens een tweede stem kan zingen, ook geen muzikale aanleg kan hebben en dientengevolge nooit voor muziek kan worden gebruikt. En ook diegenen die weliswaar enige muzikale basiskennis hebben wanneer ze op school worden aangenomen, kunnen niet direct, zoals gewenst zou zijn, worden ingezet. Want de tijd ontbreekt om deze jongens eerst een jaar te instrueren tot zij daartoe geschikt zijn. In plaats daarvan worden zij, zodra ze zijn aangenomen, verdeeld over de koren -en moeten tenminste maat- en toonvast zijn- om bij de godsdienstige plechtigheden gebruikt te kunnen worden. Omdat ieder jaar enigen hunner, die dan iets aan muziek hebben gedaan, weer van school gaan en worden vervangen door andere leerlingen, die voor een deel niet meteen kunnen worden ingezet, maar merendeels in het geheel niets kunnen, zal men gemakkelijk tot de conclusie kunnen komen dat het muzikale koor wel achteruit moet gaan.

Het is bekend, dat mijn voorgangers, de heren Schell en Kuhnau, zich al hebben moeten bedienen van de hulp van de heren studenten, wanneer zij een complete en goedklinkende muziek wilden produceren; hetgeen zij dan ook in zoverre hebben kunnen presteren omdat zowel enige vocalisten, als de bassist, en de tenor, en zelfs een alt, alsook instrumentalisten, met name 2 violisten door Uwe HoogEdele en Hoogwijze raad apart met een stipendium begenadigd zijn, en zo geanimeerd zijn tot versterking van de kerkmuziek.

 

Omdat de huidige status van de muziek heel anders dan toen is, de kunst zeer verbeterd en de smaak verwonderenswaardig veranderd, en daarom de toenmalige muziek niet meer goed in de oren valt, heeft men des te meer behoefte aan iets extra's, opdat musici gekozen en aangetrokken kunnen worden, die tegemoet kunnen komen aan de huidige muzikale smaak, de nieuwe muziekvormen beheersen en dus in staat moeten zijn om de componist en zijn werk satisfactie te schenken; men heeft echter de weinige beneficiën, die beter vermeerderd dan verminderd zouden moeten zijn, geheel aan het muzikale koor onttrokken. Het is toch al een beetje wonderlijk, dat men van de Duitse musici verwacht, dat ze capabel zijn, allerlei soorten muziek, of ze nu uit Italië of Frankrijk, Engeland of Polen komt, direct ex tempore te spelen, bijna zoals die virtuozen, voor wie het gecomponeerd is, en die het lang van te voren gestudeerd hebben, ja het haast uit hun hoofd kennen, bovendien ook quod no tandum dusdanig bezoldigd worden, dat hun moeite en vlijt om te kunnen presteren rijkelijk wordt beloond; men wil dit echter niet considereren, maar laat ze aan hun eigen lot over, zodat menigeen door de zorg om het levensonderhoud er niet aan denken kan zich te perfectioneren, nog minder om zich te distingueren. Om met een exempel deze stelling te bewijzen, hoeft men maar naar Dresden te gaan, en te zien, hoe daar de musici door Zijne Koninklijke Majesteit gesalariëerd worden. Het kan niet anders of, omdat die musici de zorg voor het levensonderhoud uit handen genomen is, de chagrin uitblijft, en bovendien ieder persoon slechts op slechts één enkel instrument hoeft te excelleren, daar moet wel wat bijzonders en excellents te horen zijn. De conclusie ligt voor de hand, dat bij het stopzetten van beneficia mij de mogelijkheden worden ontnomen, de muziek op een hoger plan te brengen.

 

Tot besluit voel ik mij genoodzaakt het aantal van de huidige leerlingen bij te voegen, van ieder zijn kwaliteit op muziek gebied te vermelden en het aan u, na rijp beraad, over te laten, of onder deze omstandigheden de muziekuitvoeringen kunnen blijven bestaan, of dat een verdere achteruitgang moet worden gevreesd. Het is dan noodzakelijk de hele groep in drie klassen in te delen. De bruikbaren zijn dan:

(1) Pezold, Lange, Still, Praefecten. Frick, Krause, Kittler, Pohlreüter, Stein, Burckhard, Siegler, Nitzer, Reichhard, Krebs major en minor, Schöneman, Heder en Dietel.

De motetzangers, die zich eerst nog meer moeten perfectioneren, om mettertijd voor de figurale muziek bruikbaar te zijn, heten als volgt:

(2) Jänigke, Ludewig major en minor, Meissner, Neücke major en minor Hillmeyer, Steidel, Hesse, Haupt, Suppius, Segnitz, Thieme, Keiler, Röder, Ossan, Berger, Lösch, Hauptman en Sachse.

Die van de derde soort zijn helemaal geen musici, en heten aldus:

(3) Bauer, Grass, Eberhard, Braune, Seyman, Tietze, Hebenstreit, Wintzer, Össer, Leppert, Haussius, Feller, Crell, Zeymer, Guffer, Eichel en Zwicker.

Summa 17 bruikbare, 20 nog niet bruikbare en 17 onbruikbare.

Leipzig, 23 aug. 1730

 

 Joh. Seb. Bach

Director Musices.

 

(vertaling: Gerard van der Leeuw / de Rode Leeuw Pers, Zwolle-Amsterdam,1992 / kleine aanpassingen dw)

memorandum entwurf signature

 


Dick Wursten (dick@wursten.be)