BWV 99: Was Gott tut, das ist wohlgetan
15e Zondag na Trinitatis
Lezingen: Matteüs 6:24-34; Galaten 5:25-6:10
homilie (St. Norbertus, 8 februari
2015)
|
Deutsch |
|
Nederlands |
Coro |
1 |
Koor |
Corno col Soprano, Flauto traverso, Oboe d'amore, Violino
I/II, Viola, Continuo |
Was Gott tut, das ist wohlgetan,
Es bleibt gerecht sein Wille;
Wie er fängt meine Sachen an,
Will ich ihm halten stille.
Er ist mein Gott,
Der in der Not
Mich wohl weiß zu erhalten;
Drum lass ich ihn nur walten. |
|
Wat God doet, dat is welgedaan,
Recht blijft wat hij wil
Als hij zich met mijn leven moeien gaat
Blijf ik hem stil vertrouwen.
Hij is mijn God,
die in de nood
mij wel weet vast te houden;
‘k Laat Hem z'n gang maar gaan. |
|
|
|
Recitativo B |
2 |
Recitatief [Bas] |
Continuo |
|
|
Sein Wort der Wahrheit stehet fest
Und wird mich nicht betrügen,
Weil es die Gläubigen nicht fallen noch verderben lässt.
Ja, weil es mich den Weg zum Leben führet,
So fasst mein Herze sich und lässet sich begnügen
An Gottes Vatertreu und Huld
Und hat Geduld,
Wenn mich ein Unfall rühret.
Gott kann mit seinen Allmachtshänden
Mein Unglück wenden. |
|
Zijn woord der waarheid is vast en zeker
en zal mij niet bedriegen,
omdat het de gelovigen niet te gronde laat gaan.Ja, omdat
het (woord) mij op de weg ten leven leidt,
komt mijn hart tot rust en voegt het zich
in Gods vaderlijke trouw en goedheid,
en heeft geduld,
wanneer een ongeval mij treft.
God kan met zijn almachtige handen
in mijn ongeluk een keer brengen. |
|
|
|
Aria T |
3 |
Aria [Tenor] |
Flauto traverso, Continuo |
|
|
Erschüttre dich nur nicht, verzagte Seele,
Wenn dir der Kreuzeskelch so bitter schmeckt!
Gott ist dein weiser Arzt und Wundermann,
So dir kein tödlich Gift einschenken kann,
Obgleich die Süßigkeit verborgen steckt. |
|
Wees niet ontzet, radeloze ziel,
als de beker van het kruis je zo bitter smaakt!
God is je wijze arts, Hij doet wonderen:
Hij schenkt je heus geen dodelijk gif,
hoezeer de zoetheid ook verborgen blijft. |
|
|
|
Recitativo A |
4 |
Recitatief [Alt] |
Continuo |
|
|
Nun, der von Ewigkeit geschloss'ne Bund
Bleibt meines Glaubens Grund.
Er spricht mit Zuversicht
Im Tod und Leben:
Gott ist mein Licht,
Ihm will ich mich ergeben.
Und haben alle Tage
Gleich ihre eigne Plage,
Doch auf das überstandne Leid,
Wenn man genug geweinet,
Kommt endlich die Errettungszeit,
Da Gottes treuer Sinn erscheinet. |
|
Welnu, het verbond, in eeuwigheid gesloten,
vormt van mijn geloof de vaste grond.
Het spreekt vol vertrouwen
in dood en leven:
God is mijn licht,
aan Hem vertrouw ik mij toe.
En ook al heeft elke dag
genoeg aan z’n eigen kwaad,
op het doorstane leed
volgt na genoegzaam wenen
uiteindelijk het verlossende moment,
als Gods trouw en bedoeling verschijnt. |
|
|
|
Aria (Duetto) S A |
5 |
Aria [Sopraan en Alt] |
Flauto traverso, Oboe d'amore, Continuo |
|
|
Wenn des Kreuzes Bitterkeiten
Mit des Fleisches Schwachheit streiten,
Ist es dennoch wohlgetan.
Wer das Kreuz durch falschen Wahn
Sich vor unerträglich schätzet,
Wird auch künftig nicht ergötzet. |
|
Als de bitterheden van het kruis
met de zwakheid van ons vlees strijden,
is dat nochtans welgedaan.
Wie in de waan verkeert dat het kruis
toch wel ondragelijk zal zijn,
zal in de toekomst zich ook niet verlustigen. |
|
|
|
Choral |
6 |
Koraal |
Flauto traverso in octava e Oboe d'amore e Corno e
Violino I col Soprano, Violino II coll'Alto, Viola col
Tenore, Continuo |
Was Gott tut, das ist wohlgetan,
Dabei will ich verbleiben.
Es mag mich auf die rauhe Bahn
Not, Tod und Elend treiben,
So wird Gott mich
Ganz väterlich
In seinen Armen halten;
Drum lass ich ihn nur walten. |
|
Wat God doet, dat is welgedaan,
daar laat ik het bij blijven.
Al moet ik op barre wegen gaan
Door nood en dood gedreven,
God zal mij als
een vader vast
in beide armen houden;
‘k Laat Hem z'n gang maar gaan. |
Meditatie tijdens de
Bach-cantatedienst in de St. Norbertus te Antwerpen op 8 februari
2015
Was Gott tut das ist wohlgethan… BWV 99
cantatepreek st. Norbertus (Zurenborg, 8 februari 2015) [OT:
Job]; NT: Mc. 1,29-39
Wat God doet, dat is welgedaan…
Deze cantate is gebaseerd op het lied van Emmanuel
Rodigast. Elk van de 6 coupletten begint met diezelfde zin: Wat
God doet, dat is welgedaan. De gedachtengang is
eenvoudig: God zorgt voor ons als een Vader, een
almachtige, alwetende, alwijze Vader, die – ik citeer een
prekenbundel uit Bachs tijd – ‘wel weet wat, hoeveel, hoe rap,
wanneer en waar, hoe lang en hoe vaak, en in welke mate…. u nodig
hebt in in uw toestand.’
Het verhaal wil dat mr. Rodigast deze vrome
meditatie over Gods voorzienigheid, speciaal gemaakt heeft voor zijn
vriend, Severius Gastorius, toen die ziek te bed lag. Een troostrede
dus voor iemand die misschien tijdelijk denkt dat God hem niet echt
‘wel’ gezind is. Maar de vriend werd beter, en schreef bij dit
gedicht een melodie, een hele mooie, dat moet gezegd:
en een kerkelijke tophit is geboren. Al snel is het niet meer weg te
denken uit de Lutherse zangboeken. Wat
God doet, dat is welgedaan. En
dat is natuurlijk ook zo: Gastorius was ziek, en zie nu
is hij beter.
Net als in het evangelie: Jezus geneest zieken. Het
gaat als een lopend vuurtje door Kapernaum: Een weldoener,
een arts naar lichaam en ziel, is verschenen. En voor Jezus het zich
goed en wel bewust is, loopt men de deur bij hem plat. Alles wat
‘gekwetst’ is, men brengt het bij hem en hij maakt het weer heel,
hij heelt, geneest, bijna aan de lopende band lijkt het wel.. Maar
Jezus is ook maar een mens: Na één dag is hij uitgeput, opgebrand, burnt
out… Hij wil even wat afstand nemen. Hij trekt zich
terug.
Niets ervan, zeggen de discipelen: Iedereen zoekt u
! Zij (wij) hebben u nodig !
En daar gaat Jezus weer, maar ja, er is zoveel mis
in de wereld, dat één mens, zelfs al is hij de Messias, dat niet
recht kan zetten, hoe zeer hij dat ook probeert.
En daar zit het eigenlijke probleem:
Wat God doet dat is welgedaan… dat
is de dankzin van overlevers… of de
appellerend troostrede tot nog levenden die tijdelijk lijden.
Maar al die anderen dan, wier lijden niet verzacht is, wier pijn
niet genezen is, die nameloos verdwenen zijn in het duister van de
dood, in de nacht en nevel van de geschiedenis. Zingen zij ook: Wat
God doet dat is welgedaan… ?
Kom, ik zet het maar eens op scherp deze zondag: Het
probleem ligt ’m niet zozeer in wat God wel doet…,
maar in wat Hij niet doet.
In de eerste lezing bijv. ging het over de man Job.
Hem werd alles afgenomen. Niet alleen zijn bezit… dat zou hem worst
wezen, maar ook zijn kinderen, z’n zonen, z’n
dochters. Van de ene op de andere dag verandert zijn leven in enkel lijden.
En God stak er geen stokje voor ! Terwijl hij het nochtans gekund
zou hebben.
[Om nog maar te zwijgen van de ‘deal’ tussen satan
en God, die in de raamvertelling wordt gesuggereerd].
Nu: niemand was zo godvrezend als Job en hij zei:
“Zouden wij enkel het goede uit de hand van de Heer aannemen, en het
kwade niet ? De Heer heeft genomen, de Heer heeft gegeven… de naam
des Heren zij geprezen.” Zijn variant op ‘wat God
doet, dat is welgedaan’…ook als hij niet wel
doet.
De paradox is daar.
Maar zijn woorden waren nog niet koud, of hij
scheurt zijn kleren, zet zichzelf bij de afvalberg, en vervloekt
zijn geboortedag. Hij draagt het niet, hij
torst het niet, hij kan het niet: dat hij moet meemaken dat al z’n
kinderen zijn omgekomen, de een nog gruwelijker dan de de ander. Dat
is geen leven !
Waarom ? Wat heeft hij gedaan ? Wat hebben zij gedaan ?
En enkele hoofdstukken verder (en gesprekken met
z’n vrienden, die hem van Gods rechtvaardigheid proberen te
overtuigen verder), gooit hij het eruit. Dit is
niet rechtvaardig. Wat God doet, dat is niet welgedaan…
En Job gaat in hoger beroep, tegen God… Maar ja, bij wie kun je dan
in beroep gaan. Dus doet hij het maar ‘bij God’.
Daar is de paradox weer.
Kort geleden herdachten we 70 jaar bevrijding van
Auschwitz: Waar was God ? Dit deden mensen mensen aan. God niet.
Okay, maar waarom deed Hij niets ? Een ‘beetje God’ had toch moeten
ingrijpen ? Als onschuldigen lijden, dan is er toch geen
rechtvaardiging mogelijk, ook niet metafysisch ?
Nu, ik heb hier geen antwoord op. Ik kan u een
verhaal vertellen van hoe sommige Joodse gelovigen daarmee zijn
omgegaan.
Ooit – volgens sommigen is het in de een dorpje in
Oekraïene gebeurd in de 17e eeuw na een
reeks vreselijke pogroms, volgens anderen was het in Auschwitz, het
is zo’n verhaal dat misschien nooit gebeurd is, maar toch waar is –
hebben enkele Joodse overlevenden, toen de doden begraven waren
(maar zelfs dat kon in Auschwitz niet), toen de tranen op waren, en
niemand meer wist hoe men verder moesten met het leven, op een avond
besloten dat het zo niet verder kon. Ze besloten God te dagvaarden,
ter verantwoording te roepen. Zijn weldaden stonden buiten kijf
(levensgever, levensgrond). Maar hoe kon Hij werkeloos blijven
toezien, toen zijn volk, zijn kinderen, schuldig aan niets aanders
dan dat ze er waren, dat ‘ze bestonden’ , afgeslacht werden? The
trial of God. God kreeg een advocaat toegewezen,
getuigen à charge en décharge werden gehoord, aanklager en
verdediger hielden hun pleidooi. En toen de laatste zweeg, keek
iedereen naar de rechter. Het verdict moest nu vallen. De rechter
kijkt de aanwezigen aan, aarzelt niet en spreekt het vonnis uit:
‘schuldig’, zegt hij, ‘schuld door nalatigheid’.
En toen hij dit zei (zo vervolgt Elie Wiesel zijn
hervertelling), viel er een stilte, een minuut, een eeuwigheid, en
toen ging er een siddering door het lichaam van de rechter, hij
richtte zijn hoofd op, glimlachte bedroefd en zei: ‘Het is tijd voor
het avondgebed, laten we bidden…’
En de aanwezigen knielden en zeiden de oude woorden ma’ariv
aravim , het gebed waarin God gedankt wordt ook voor
het duister, ook voor de nacht.
Uit dit verhaal – uitlopend op een paradox, zo
geweldig als het bestaan zelf – spreekt een oerjoods besef
dat ten overstaan van God alles geoorloofd is, behalve
onverschilligheid ten opzichte van het kwetsbare leven.
En dat God liever heeft dat men met hem twist over
wat rechtvaardig is, op het scherp van de snede, dan dat men Hem
negeert.
Gods eer zit ’m hier in dat mensen het voor de
menselijkheid opnemen. Daarbij kun je God niet kwetsen. Daar staat
Hij boven.
Gods schepping, het leven hier op aarde in
bescherming genomen wordt tegen elke vernietigende
macht, ook en vooral als die zich
daarbij beroept op God.
De echte religieuze passie is gericht op het leven !
Dat betekent dat wij hier op
aarde het lijden niet nodeloos vermeerderen, Dat
wij het kwade in ons, geen wortel laten schieten, dat wij mensen elkaar proberen wel te doen. En
dat wij ons daar niet, nooit van laten afbrengen, ook niet als we
het gevoel krijgen dat het kwaad toch wel heel sterk is, of dat de
pijn van het leven ondraaglijk wordt.
Ik keer terug naar het begin, naar de cantate: Wat
God doet, dat is welgedaan.
Die zin hoor ik niet als
een dogmatische waarheid, een leerstuk, dat is te abstract, te licht
ook, maar als een getuigenis van een diep
verankerd geloofsvertrouwen, dat het leven het
waard is om geleefd te worden, kome wat komt. En het gevoel dat
daarbij hoort, de energie, de levenskracht die dat draagt en
genereert, ach die zit niet in leerstellige tekst van de cantate,
maar in de oerbeelden die in de tekst opgeroepen
worden en vooral in de troostrijke melodie van het
lied… en in de muziek die het aan Bach ontlokt
heeft.
Amen.
|