Home cantates varia biografie

 

Bach-cantate In allen meinen Taten (BWV 97)  

Predikatie gehouden tijdens de Bach-cantatedienst in de St. Norbertus op 7 februari 2016

 

Evangelie Lukas 5:1-11
 

 

nr. 9: De dichter Paul Fleming en zijn lied In allen meinen Taten.

nr. 10: Commentaar op enkele muzikale elementen in Bach's cantate

 


1. Jezus geeft onderricht, hij spreekt, de mensen luisteren. Wat heeft hij gezegd? Lukas schrijft het niet op. Wat hij wel doet, is ons de beelden overleveren die erbij horen. En die beelden worden woorden en vertellen hun eigen verhaal.
 

2. Allereerst het beeld van Jezus die op de grens van land en water de mensen toespreekt. Zittend in het bootje van Simon. Slechts één dunne wand scheidt hem van het diepe water. En dat de zee niet enkel een plek is om te zwemmen of het strand een plaats om te zonnebaden en te spelen, dat weten we sinds vorig jaar maar weer al te goed. Het bijbelse oerbeeld van de zee als afgrond, als diepte van de dood, is ons niet vreemd meer.

 

3. Onder Lukas’ pen groeit dit beeld. Verwante beelden voegen zich erbij.

Als Jezus uitgesproken is, richt hij zich tot Simon en zegt: Vaar nu naar het diepe en werp de netten uit om te vissen. Steek af naar de diepte, die diepte, en ga daar – vissen, aan het werk; in je bootje dobberend boven de peilloze afgrond. Vissen? dat was voor Simon zijn dagelijks werk, dat was zijn leven. En hij antwoordde: Meester, de hele nacht hebben wij gezwoegd zonder iets te vangen. Teleurstelling is het. De hele, lange nacht op zee geweest, in de weer geweest, gezwoegd, de elementen getrotseerd. En wat heeft het op geleverd? Niets. Daar sta je dan. Met lege handen. Je spoelt de netten. Als altijd. Maar waar doe je het nog voor? Vergeefs is het, het leidt tot niets. Je faalt.

 

4. Ik herhaal: beelden worden woorden en vertellen een verhaal, een gelijkenis een parabel: van het mensenleven zelf, de condition humaine… Hèb je je leven lang hard gewerkt, heb je erin geloofd, ben je ervoor gegaan, heb je zelfs de afgrond ervoor getrotseerd… En wat heeft opgeleverd? Niets, je staat met lege handen. Je faalt. Dat gevoel kan een mens wel eens hebben. Mislukt, voor niets… Tevergeefs.

 

5. Deze gevaarlijke redenering wordt door Jezus, zittend in hetzelfde schuitje als Simon, gecounterd: Vaar nu naar het diepe en gooi je netten uit om te vissen. Simon, lege handen zijn het laatste niet. Er is meer, je frustratie is niet definitief. Het is ook maar een momentopname, het is bij nacht, dat zijn nachtgedachten. Nu, bij klaarlichte dag moet je opnieuw beginnen. De zon is opgegaan, en ook jij moet weer opstaan, het nog eens proberen, doorgaan.

Haak niet af. Geef niet op. Staar je niet blind op je eigen falen. Steek af naar de diepte. Waag dat, Simon, naar de diepte af te steken! Ga op weg, doe het, bewust ! (nacht = onbewust / dag = bewust?). Heb vertrouwen !

En al lijkt het niet van harte te zijn - Rabbi, de hele nacht hebben wij hard gewerkt en niets gevangen! - Simon laat zich overhalen : Op uw woord zal ik de netten uitgooien. 

 

6. En daar gaat hij, steekt af naar dieper water, zet zijn netten uit, en vangt een grote menigte vissen. En nu is het alle hens aan dek om de vangst te bergen. Overweldigend is het. Te groot. Zo 'n moment is het, dat de werkelijkheid je totaal van je stuk brengt. Maar dan in positieve zin. Je wordt verrast, overstromende goedheid opeens, een vervulling, een vergezicht, een gevoel, rijker dan je ooit voor mogelijk had gehouden.

Vergelijkbaar met wat de jongeman Jesaja zo’n 800 jaar eerder meemaakte toen hij de tempel bezocht en overweldigd werd door het licht van de zon, de geur van de wierook, de vuurgloed van het brandofferaltaar, de glans van het goud…

En de onweerstaanbare indruk had dat ‘God zelf’ er was, overweldigend.

 

7. Beiden, Simon en Jesaja, reageren op dezelfde manier. Ze deinzen terug, bij zo’n onverwachte, onverklaarbare, overrompelende ervaring van vervuldheid. Ze voelen zich zo klein tegenover die alomvattend grandeur (Gods heiligheid, Sanctus, klinkt er bij Jesaja), die overstromende goedheid. Dit kan niet, dat dit voor mij is… Die heilige god en ik, miserabel mens. Simon en Jesaja roepen het uit: Ga weg van mij, want ik ben een zondig mens… Ze gaan vol ontzag door de knieën.
 

8. Beiden worden echter meteen door de Heer terug op hun voeten gezet.

Ze moeten zich niet blindstaren op hun eigen kleinmoedigheid, hun falen, hun kortzichtigheid. Ze worden aangemaand om het gevoel van vergeefsheid en machteloosheid te overstijgen. Ze krijgen een missie. Simon zal de afgrondelijke diepte van de zee trotseren om Gods kinderen bijeen te brengen ter redding. En Jesaja wordt de pleitbezorger van Gods trouw en recht in een verscheurd Israel. Beiden krijgen m.a.w. de opdracht om de reis voort te zetten en ook anderen in hun overweldigende zegenrijke ervaring te laten delen.

Jesaja wordt profeet, Simon wordt apostel.

9. En zo ging in 1633 Paul Fleming op reis, letterlijk. Het was volle oorlogstijd, de bestemming was ver (Moskou), de weg onveilig en lang, de terugkomst niet gegarandeerd. Fleming probeerde zijn ambivalente gevoelens in een gedicht te vatten. Het werd een ode (boek I, nr. 4). Onder zijn pen groeit de reis naar Moskou uit tot meer dan die reis alleen. Het wordt een meditatie op de reis die het leven is. Per couplet neemt de meerlagigheid toe. Een open einde, onzekerheid, angst om te falen, het niet te halen. Het zit er allemaal in. De dragende gedachte is dat hij in al zijn daden, in al wat hij doet, maar ook in al wat hem overkomen zal, zich bij God in goede handen weet, zich aan hem toevertrouwt.

Hij is bang, hij verbloemt het niet, maar hij vertrouwt op God.

Hij wil eigenlijk ook niet gaan, maar gaat toch, want hij weet dat God in control is.

Wereldvreemd is het lied niet.

Fleming houdt er zelfs rekening mee dat het slecht kan aflopen.

Maar ook dat probeert hij in Gods hand te leggen.

Die zal wel raad weten met elke situatie, zelfs met de ondergang.

 

Per couplet test hij dit vertrouwen en wordt het verdiept. A pilgrim’s progress.

 

volledige tekst in het Duits van het originele lied

 

10. Bach heeft – weer een eeuw later – toen dit reislied in ingekorte en licht aangepaste vorm inmiddels een kerklied was geworden – ervoor  gekozen om elk couplet als een aparte compositie aan te vatten. Een fantastische Franse ouverture als opmaat en dan gaat hij met Fleming op weg. Meestal overheerst in Bach’s muzikale keuzes het verlangen om de zekerheid des geloofs te onderlijnen, en het vertrouwen te versterken, bijv. in de manier waarop de zangers 4-stemmig de laatste zin van het eerste couplet herhalen, een krachtige muzikale bevestiging van Gods voorzienigheid…

Maar het kan ook bezonkener: bijv. in het 6e vers, waar de muzikale beweging alle tekstmotieven omvat: het tot rust komen, zich neerleggen het weer opstaan en verdergaan. De aria articuleert a.h.w. in haar arsis en thesis de spanningsboog van de levensreis van elke mens.

In het daaropvolgende duet (couplet 7) is het vooral de energie, niet aflatend, unverdrossen, die daarbij gevraagd wordt het karakteristieke punt dat Bach muzikaal onderstreept.

En virtuositeit is – zoals in bijna alle latere cantates van Bach, door Bach altijd verondersteld, zozeer zelfs dat in couplet 4, Bach’s vioolpartij bij wijlen experimenteel klinkt.

Enfin, tot een verheven rust keren we in, als het slotkoraal weerklinkt.

De prachtige melodie van Heinrich Isaac wordt door koor en instrumenten verbreed tot ze 7-stemmig weerklinkt. Hier wordt de kroon op het werk gezet, de reis afgerond en alles nog eens samengevat, in tekst en  muziek: Ik vertaal:

            Ach mijn ziel, blijf dicht bij jezelf

vertrouw je toe aan je Schepper

En laat dan maar komen, het leven,

want hoe het ook gaat,

weet dat God er boven staat.

 

Amen.

 

Paul Fleming.jpg
Born October 5, 1609
Hartenstein, in Vogtland, Saxony
Died April 1, 1640 (aged 30)
Nationality German
Other names Paul Flemming
Education Thomasschule zu Leipzig
Alma mater University of Leipzig
Occupation

 

 

  

 

 

 

Home cantates varia biografie


Dick Wursten (dick@wursten.be)